28 345 Aanpak huiselijk geweld

Nr. 120 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 6 maart 2012

 

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie<1> heeft op 9 februari 2012 overleg gevoerd

met minister Opstelten van Veiligheid en Justitie over:

 

- de brief van de minister van Justitie d.d. 23 juni 2010, met informatie over diverse

onderzoeken m.b.t. huiselijk geweld (28345, nr. 106);

- de brief van de minister van Justitie d.d. 31 augustus 2010, over toekenning middelen

tijdelijk huisverbod (28345, nr. 107);

- de brief van de minister van Justitie d.d. 11 oktober 2010, over het onderzoek

Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (28345, nr. 108);

- de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 13 januari 2011, over

onderzoek naar de aard en omvang van huiselijk geweld (28345, nr. 109);

- de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 23 juni 2011 met

antwoorden op vragen over de aanpak van huiselijk geweld (28345, nr. 114);

- de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 27 januari 2011, over een

toezegging m.b.t. het gebruik van AWARE door gemeenten en jongeren, registratie van

huiselijk geweld door de politie (28345, nr. 110);

- de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 14 februari 2011, over een

reactie op onderzoeken op het gebied van het huisverbod (28345, nr. 112);

- de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 27 oktober 2011, over

Onderzoek "landelijk beleid huiselijk geweld, 2002-2011" (28345, nr. 115);

- de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 21 november 2011, over de

Daderaanpak bij geweld in huiselijke kring (28345, nr. 116).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

 

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie,

De Roon

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie,

Nava

 

Voorzitter: De Roon

Griffier: Hessing-Puts

Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: De Roon, Berndsen, Holtackers, Van Raak,

Arib, Hennis-Plasschaert, Voortman, Wiegman-van Meppelen Scheppink

en minister Opstelten van Veiligheid en Justitie, die vergezeld is van enkele ambtenaren van

zijn ministerie.

 

De voorzitter: Dames en heren. Wij gaan beginnen. De spreektijd per fractie is in eerste

termijn vijf minuten. Ik sta per fractie in deze ronde twee interrupties toe. Als eerste is het

woord aan mevrouw Berndsen van de fractie van D66.

 

Mevrouw Berndsen (D66): Huiselijk geweld. De cijfers spreken helaas voor zich. 9% van de

Nederlandse bevolking was de afgelopen vijf jaar slachtoffer. 45% heeft er ooit mee te maken

gehad. Schrikbarend zijn de cijfers van dodelijke slachtoffers: In 2009, 45 mensen, in 2010

waren het er eind september al 44. Dat brengt me meteen bij mijn eerste vraag aan de

minister. Wat zeggen de cijfers over 2011? Het aantal slachtoffers moet naar beneden. Mijn

fractie is dan ook verheugd dat de minister de landelijke aanpak van huiselijk geweld

versterkt. Maar welke concrete doelstellingen en resultaten heeft de minister voor ogen? Mijn

fractie is positief over het voorstel van de Federatie Opvang om het beleid te vertalen naar

een nationaal actieplan, dat in lijn is met het Europees Verdrag tegen huiselijk geweld. Hoe

staat de minister hier tegenover?

De omvang van huiselijk geweld is enorm, de aanpak is complex en vraagt om samenwerking

van verschillende organisaties. Hoe monitort de minister de effectiviteit van zijn beleid?

Heeft hij zicht op het beleid van de gemeenten? In hoeveel procent van de gevallen

bijvoorbeeld stopt het geweld daadwerkelijk na een interventie? Over de aanpak van huiselijk

geweld zou regelmatig gerapporteerd moeten worden. Wij weten wat de toegevoegde waarde

is van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel. Hoe staat de minister tegenover een nationaal

rapporteur huiselijk geweld? Deze hoeft wat mijn fractie betreft niet per definitie te worden

ondergebracht bij de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, want ik weet dat zij geen hele

kerstboom wil hebben. Het gaat om het rapporteren als zodanig, omdat het over nogal

versnipperd beleid gaat.

Het Aware-systeem kan levens redden: Met een druk op de knop de politie alarmeren bij

dreigend geweld. Ieder ernstig bedreigd slachtoffer zou gegarandeerd toegang moeten hebben

tot een dergelijk systeem, zeker gezien de hoge aantallen dodelijke slachtoffers van huiselijk

geweld. Een jaar geleden was 85% van de centrumgemeenten aangesloten op Aware. Is dit

inmiddels 100%? Slagen de gemeentes erin om de knelpunten, de wachttijden, op te lossen?

Vormen de bezuinigingen een risico voor Aware of is dit voldoende gewaarborgd?

Het huisverbod blijkt een krachtig instrument bij de aanpak van huiselijk geweld. Het is de

afgelopen twee jaar veel gebruikt. Uit de cijfers blijkt zelfs dat bij vier van de vijf opgelegde

huisverboden het geweld afneemt als er daadwerkelijk iets gebeurt, in die zin dat er

hulpverlening plaatsvindt. Maar het doel was preventie en preventief is het helaas niet. In

86% van de gevallen loopt de huisverbodprocedure gelijk op met een strafrechtelijke

procedure. Meer aandacht voor het preventieve karakter van een huisverbod, zoals de

minister zelf in zijn brief zegt, kan het instrument versterken. De focus ligt sterk op

signalering, vervolging, en het bestuursrechtelijke en strafrechtelijke kader. Maar andere

instrumenten vragen ook meer aandacht, bijvoorbeeld vrijwillige hulp. Zorgt de minister

samen met zijn collega van VWS voor een goed evenwicht en samenhang in de hulp vanuit

de strafrechtelijke en de zorgkant?

Het huisverbod geeft geen garanties voor de lange termijn. De ggz heeft twijfels over de

effectiviteit. De behandeling die plaatsvindt in de periode dat een tijdelijk huisverbod van

kracht is, is vaak niet voldoende. De kans op recidive is daardoor groot. Uit de verschillende

onderzoeken volgt steeds dat een geïntegreerde aanpak van uithuisplaatsing en zorg de sleutel

is tot succes, en juist daar valt nog veel te verbeteren. Hoe gaat de minister de gemeenten

stimuleren en helpen bij het tot stand brengen van goede ketenafspraken?

Dan de positie van kinderen. Bij de hulpverlening vallen kinderen nog wel eens tussen wal en

schip. Ik vraag hiervoor extra aandacht van de minister. Vergeet hij de kinderen niet bij zijn

plannen om de positie van het slachtoffer te verbeteren? Het is van belang dat gemeenten een

prikkel hebben om ook aan kinderen aandacht te geven. Wachttijden voor directe en

verplichte hulp zijn onwenselijk. Wil de minister de Kamer informeren over hoe hij specifiek

de positie van minderjarige slachtoffers gaat versterken?

 

De voorzitter: Nu zal de heer Holtackers het woord voeren, maar ik meld nog dat hij geen lid

is van deze commissie. Ik ga er echter van uit dat de commissie er geen bezwaar tegen heeft

dat hij het woord voert.

 

De heer Holtackers (CDA): Voorzitter. Mij valt vandaag de eer te beurt om mijn collegawoordvoerders

op dit dossier te vervangen. Eerst een aantal algemene opmerkingen.

De laatste tien jaar is er heel veel gebeurd op dit dossier. De regering is actief en hetzelfde

geldt voor heel veel maatschappelijke instanties. Wij hebben dat kunnen lezen in de

documenten van de laatste tien jaar. Er is een steevaste en gestage vooruitgang in de aanpak

van dit fenomeen. Mijn inbreng bestaat uit drie blokken. Ik wil iets zeggen over de aanpak,

de preventie en de daderaanpak, over het tijdelijk huisverbod en over het stelsel waarmee wij

dit vreselijke kwaad gaan aanpakken.

Eerst de aanpak, de preventie en de daderaanpak. Huiselijk geweld is te vergelijken met een

ijsberg. Het is bijna een cliché, het topje van de ijsberg, maar het is ook geen cliché, omdat

het topje in dit geval al een berg is. Als je kijkt naar de cijfers van mensen die het slachtoffer

worden, dan lopen de rillingen je over de rug. Dat brengt mij bij mijn eerste vraag. Kan de

minister reageren op het belang van primaire preventie? De minister is uitgesproken en

krachtdadig bij daderaanpak, maar met zulke aantallen zal de eerste lijn van preventie ook

moeten worden versterkt. Ik denk dan aan scholen, consultatiebureaus en verenigingen. De

gehele samenleving moet daarvoor worden ingeschakeld. Ik houd geen pleidooi om de

samenleving te organiseren om het thema heen. Ik pleit ervoor dit thema op te brengen als

een punt van aandacht in de gehele samenleving. Graag een reactie van de minister. Geweld

is geen middel om meningsverschillen op te lossen. Dat moet in onze samenleving heel erg

duidelijk worden. Het huisverbod is bedoeld om hulpverlening te starten, maar

begrijpelijkerwijs zie je dat hulpverleningsinstanties tijd nodig hebben om dat ook

daadwerkelijk te doen. De vraag is of de tien dagen voldoen. Wordt het geen tijd om te

bezien of die termijn kan worden verlengd? Juist in die tien dagen moeten de preventie en de

hulpverlening starten. Dat is nu lang niet altijd mogelijk.

Dan de handhaving van het huisverbod. Verboden zijn werkzaam op het moment dat er een

stevige handhaving achter zit. Op dat punt kan de situatie ook worden verbeterd. Hoe ziet de

minister de mogelijkheden om de handhaving te verbeteren? Het huisverbod is niet de

oplossing op zich. Het is de start bij een crisissituatie die een verlenging moet krijgen via

reguliere hulpverlening. Die aansluiting spreekt niet vanzelf. Daarmee ontstaan echter gaten

in de hulpverlening, terwijl er sprake moet zijn van een doorlopend traject. Hoe ziet de

minister de aansluiting van de hulpverlening in het huisverbod op de reguliere hulpverlening

en behandeling?

Dan kom ik bij het stelsel zelf. Als je bedenkt dat er zoveel daders en zoveel slachtoffers in

het geding zijn, dan vraag je je af wat je moet doen. Wat mij betreft is het voorstel dat ik in

veel documenten tegenkom, een nationaal actieplan, een nationaal samenwerkingsplan, zeker

een optie. Op die basis kan worden gekomen tot een bepaalde regie, zowel op de inhoud als

wat betreft het vinden van methoden om een goede en snelle aanpak van dit fenomeen

mogelijk te maken. Graag een reactie. Over het voorstel voor een rapporteur huiselijk geweld

is mijn fractie nog niet tot een oordeel gekomen. De vergelijking met mensenhandel gaat

namelijk niet helemaal op. Mensenhandel heeft een internationaal karakter dat minder snel te

doorgronden is, hoe buitengewoon ernstig ook. Huiselijk geweld betreft een lokale

aangelegenheid. We weten er inmiddels heel veel van, in aantallen, in kwaliteit, in

aanleidingen. Dus op de vraag of een rapporteur huiselijk geweld nodig is, krijg ik graag eerst

een reactie van de minister. Het gaat er uiteindelijk om dat wij de veldwerkers, de mensen, de

samenleving versterken als het gaat om de aanpak van dit fenomeen. Als wij eventueel

middelen kunnen vrijspelen om dit te doen, dan gaat onze prioriteit in die richting. De

meldcode zou ingaan per 1 januari 2012. Waarom is dat nog niet gebeurd? Graag een reactie.

 

De heer Van Raak (SP): Meer dan 200.000 volwassenen zijn jaarlijks slachtoffer van

huiselijk geweld, 119.000 kinderen en gemiddeld 40 doden. Huiselijk geweld is een serieuze

doodsoorzaak. Wat de SP betreft moeten de daders worden aangepakt en de slachtoffers

beschermd, maar dat vindt iedereen, ook de minister. Toch ontvangen wij nog steeds e-mails

waaruit het tegendeel blijkt, waaruit blijkt dat slachtoffers nog steeds op de vlucht moeten,

omdat zij niet effectief kunnen worden beschermd en zich niet veilig voelen in hun eigen

huis. Heeft inmiddels iedere regio het besef dat op het plegen van huiselijk geweld een

huisverbod moet volgen? Wij zijn voorstander van dat huisverbod. Maar het heeft geen

enkele zin om alleen de dader uit huis te halen. Er moet ook hulp worden geboden aan de

slachtoffers. Daar heeft de SP al eerder aandacht voor gevraagd. Als kinderen slachtoffer zijn,

maar ook als ze zien dat hun moeder of vader slachtoffer is van mishandeling, dan is dat

kindermishandeling. Dan moet altijd de juiste hulp worden geboden, maar dat gebeurt nog

niet. Een derde van de kinderen krijgt niet de juiste hulp. De hulp aan kinderen schiet nog

steeds te kort. Dat horen wij ook van agenten. Het scheelt heel erg per regio of per bureau.

Op sommige plekken kunnen agenten heel goed samenwerken met bijvoorbeeld Bureau

Jeugdzorg of het AMK, maar op andere plekken blijven agenten met jongeren zitten. Ze

kunnen ze niet kwijt, of ze lopen aan tegen een muur van bureaucratie. Hoe het wel kan, zie

je bij de kinder- en jeugdtraumacentra. Daar waren er twee van. Er zijn er gelukkig nog

steeds twee, al dreigde de instelling in Haarlem te worden gesloten. Mijn collega Kooiman

heeft zich er zeer voor ingezet om die open te houden. Wij zijn erg blij met de brief van de

staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 7 februari waaruit wij kunnen

concluderen dat het Kind- en Jeugdtraumacentrum Haarlem open blijft. Onze complimenten

daarvoor.

Bij de bescherming van slachtoffers hoort ook een goede regeling van opvangplaatsen. Die is

onvoldoende. Ik kreeg van iemand uit Noord-Holland een e-mail. Deze persoon werd voor

opvang naar Emmen verwezen en vervolgens naar Venlo. Dat kan natuurlijk niet. Er is nog

steeds een groot tekort aan opvangplaatsen. Ook vanwege een gebrek aan eenduidige

registratie in de regio’s weten wij nog niet hoe groot dat is, maar het is heel erg duidelijk dat

er een tekort is. Wij kregen ook nog een brief van de Federatie Opvang. Daarin staat dat de

vrouwenopvang nog steeds kampt met een structureel gebrek aan capaciteit. Elke dag worden

verzoeken van vrouwen afgewezen, omdat er geen plek is. De federatie wees op een

willekeurige dag in oktober, al zal dat niet zo willekeurig zijn geweest. Op die dag moest

opvang worden geweigerd aan 59 vrouwen en 52 kinderen wegens capaciteitsgebrek. Dat

was een bijzondere dag, maar de federatie verzekert ons dat elke dag sprake is van

capaciteitsproblemen. Herkent de minister zich in dat beeld? Klopt dat? Zo ja, wat gebeurt

eraan, want dat is de basis?

Wie zijn vrouw of zijn kinderen slaat, is niet goed bij zijn hoofd. Daders vinden dat gelukkig

zelf vaak ook, maar ze hebben hulp nodig. Soms willen ze dat niet, soms ook wel. Als

iemand is veroordeeld, dan is het heel gemakkelijk om therapie verplicht te stellen, maar vaak

is een veroordeling heel moeilijk rond te krijgen. Er kan een huisverbod worden opgelegd,

maar hoe zit het dan met de hulpverlening en de therapie in de tien dagen huisverbod? Heeft

dat het gewenste effect en hoe zit het na het huisverbod? Hoe zorgen we ervoor dat mensen

hulp willen blijven accepteren? Het is het beste als daders zelf aangeven dat ze hulp willen, al

kan het een probleem zijn als je dan een eigen bijdrage van €200 moet betalen. Wat vindt de

minister daarvan?

In Eindhoven hebben we gezien hoe het ook kan. Ik doel op de Van Velzen-experimenten,

van mijn oud-collega Krista van Velzen. Hier bleek dat reclasseringswerkers erin zijn

geslaagd om mensen vrijwillig naar therapie te krijgen. Het was heel knap wat

reclasseringswerkers daar hebben gedaan. Er was wel een probleem, want er was geen

veroordeling. Toch zijn ze met mensen aan de slag gegaan. De reclasseringwerkers zijn door

de bureaucratie gegaan. Zij hebben gezegd dat ze dit zouden gaan regelen, met een beroep op

hun eigen beroepseer. Volgens mij waren de Van Velzen-experimenten in Eindhoven een

groot succes. Vond de minister dat ook? Zo ja, wat vindt hij er dan van dat die zijn stopgezet?

Is dat niet eeuwig zonde? Bij die experimenten kreeg de reclassering de ruimte om mensen

vrijwillig te behandelen. Als mensen vrijwillig meedoen, dan is dat altijd de beste start van

elke therapie. Waarom zijn die experimenten stopgezet? Is de minister bereid om die

experimenten voort te zetten en landelijk in te voeren?

Binnenkort komt de landelijke meldcode huiselijk geweld. Mijn fractie was daar altijd een

groot voorstander van. Maar er moet ook iets gebeuren met de meldingen van mensen. Het

Steunpunt Huiselijk Geweld heeft echter een tekort aan capaciteit. Al die wetten, regels en

plannen zijn fantastisch. De minister komt straks ongetwijfeld met een overzicht van alle

regels die hij gaat opstellen, maar zonder capaciteit redden wij het niet. Ik heb het dan over

de capaciteit voor de opvang van vrouwen en kinderen, slachtoffers, maar ook over de

opvang van daders, zeker als ze vrijwillig aan de slag willen.

Mevrouw Arib (PvdA): Huiselijk geweld is een ernstige en veel voorkomende vorm van

geweld, die veelal achter de voordeur plaatsvindt en daardoor onzichtbaar blijft voor de

samenleving. Het afgelopen decennium is steeds duidelijker geworden dat huiselijk geweld

een van de meeste omvangrijke geweldsdelicten is binnen onze samenleving en in alle

geledingen voorkomt. Het betreft een groot maatschappelijk probleem met ernstige gevolgen

voor het dagelijks leven van talloze vrouwen, kinderen, ouderen en mannen. Het is de taak

van de overheid om er alles aan te doen om geweld in de huiselijke sfeer te voorkomen en

slachtoffers te beschermen en te ondersteunen. Alleen op deze manier kan een

mentaliteitsverandering te weeg worden gebracht en kunnen vrouwen en andere slachtoffers

vrij van geweld leven. In dat kader wijs ik graag op het door de Raad van Europa, waarvan ik

ook lid ben, op 11 mei 2011 gepresenteerde Verdrag over de preventie en bestrijding van

geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld, de Instanbul-conventie. Dit verdrag staat voor

ondertekening open. Het verdrag is uniek van aard. Het is internationaal het meest

alomvattende juridisch bindende instrument om in het kader van huiselijk geweld actief op te

treden op het gebied van preventie, slachtofferhulp en vervolging van daders. Ik heb begin

november 2011, dus vorig jaar, schriftelijke vragen gesteld aan de Nederlandse regering over

een spoedige ondertekening door Nederland van de Instanbul-conventie. Achttien landen zijn

ons reeds voorgegaan. Dit verdrag ondersteunt het belang van een rijksbreed effectief,

alomvattend en gecoördineerd beleid. Ondanks het feit dat er de afgelopen jaren veel is

bereikt, mede dankzij de Kamer en de maatschappelijke organisaties die zich met huiselijk

geweld bezighouden, en de aanpak van huiselijk geweld, ontbreekt het helaas nog steeds aan

samenhang en coördinatie. We worden echt met de stukken om de oren geslagen. Ik heb van

verschillende departementen een stapel stukken meegenomen, beleidsbrieven, nota’s en

actieplannen, waarin allerlei goede voornemens staan, maar er is geen samenhang en er vindt

geen samenwerking plaats tussen de verschillende departementen als het gaat om de aanpak

van huiselijk geweld, zowel in het veld als op het niveau van de landelijke en gemeentelijke

overheden. Wij pleiten daarom voor een landelijk actieplan huiselijk geweld. In het verlengde

daarvan pleiten wij ook voor een nationaal rapporteur huiselijk geweld. Ik heb dat eerder al

gedaan bij het debat over kindermishandeling. Ik hoop dat de Kamer dat ook breed

ondersteunt. Ik krijg daar graag een reactie van de minister op, vooral als het gaat om een

breed plan van aanpak voor huiselijk geweld.

Uit de procesevaluatie van de Wet tijdelijk huisverbod komt naar voren dat circa 30% van de

huisverboden wordt overtreden, terwijl de politie slechts voor circa 11% van de

overtredingen een proces-verbaal opmaakt. Hoe kan dat? Wat gaat de minister daaraan doen

en deelt hij de mening dat een belangrijk aandachtspunt bij het huisverbod de handhaving

ervan is? Graag een reactie.

Dan de hulpverlening na een tijdelijk huisverbod. Dat blijkt nog steeds een groot probleem te

zijn. De behandeling die plaatsvindt in de periode dat een tijdelijk huisverbod van kracht is, is

doorgaans onvoldoende om het gedrag te verbeteren en geweld te voorkomen. Een langdurig

en vrijwillig traject is vaak nodig, maar de eigen bijdrage van patiënten in de tweedelijns

geestelijke gezondheidszorg van €200 per jaar vormt een hoge drempel. We weten, zowel

wat betreft daders als slachtoffers, dat het vaak gaat om mensen met een laag inkomen. Dus is

de geestelijke gezondheidszorg op deze manier niet toegankelijk voor ze. Ik heb gisteren van

verschillende gemeenten, vooral grote steden, gehoord dat de kwestie van de eigen bijdrage

in de ggz echt een groot probleem is als het gaat om hulpverlening. Ik krijg ook daar graag

een reactie op.

Ik heb door middel van schriftelijke, maar ook mondelinge vragen, al eerder aandacht

gevraagd voor het Aware-systeem. Wij hadden toen te maken met een alarmbrief van de

gemeente Capelle aan den IJssel, waaruit bleek dat er lange wachttijden bestonden. Hebben

alle gemeenten zo’n alarmsysteem? Wat is de wachttijd? Ik heb inmiddels begrepen dat het

bij een aantal gemeenten nog steeds een maand duurt voordat een vrouw die wordt gestalkt

gebruik kan maken van het systeem.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Uiteraard vinden wij deze kwestie allemaal

verwerpelijk en onacceptabel, dus het lijkt mij dat er geen ruis op de lijn zit tussen de

politieke partijen als het gaat om de aanpak hiervan. Mevrouw Arib gaf aan dat de kwestie

zich vooral afspeelt bij mensen met lage inkomens, terwijl alle signalen er juist op wijzen dat

dit in alle lagen van de bevolking voorkomt. Deelt de PvdA dit?

 

Mevrouw Arib (PvdA): Ja, Huiselijk geweld en kindermishandeling komen in alle lagen van

de samenleving voor, maar ik doelde vooral op de relatie tot de eigen bijdrage. Voor mensen

met een laag inkomen vormt dat een groot probleem. Dank overigens voor de interruptie,

want anders gaat dit misschien een eigen leven leiden.

Dan nog iets over het Steunpunt huiselijk geweld. De meldcode komt eraan. De meldpunten

kindermishandeling worden wettelijk verankerd, maar hoe staat het met het Steunpunt

huiselijk geweld? Wordt dat ook wettelijk verankerd? Op een gegeven moment moeten ze

worden samengevoegd. De ene is dan wel wettelijk verankerd, maar de andere niet. Hoe zit

dat?

Dan het 0900-nummer. Als je belt naar het Steunpunt huiselijk geweld, maar ook als je belt

naar het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, dan kost dat geld. Dat werkt

belemmerend voor kinderen en slachtoffers van huiselijk geweld. Wat vindt de minister

daarvan?

Gisteren kregen wij een brief over de moord in Zierikzee. Daarover hebben wij met de vorige

minister heftige debatten gehad. Er zijn fouten gemaakt. Het is goed dat die worden erkend,

maar ik ben heel benieuwd welke lessen eruit worden getrokken voor de toekomst, te meer

omdat ik las dat daders van geweld soms toch, al hebben ze een gebiedsverbod, verschijnen

in de omgeving van slachtoffers.

 

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Er is al veel gezegd. Ik heb nog een aantal

aanvullende vragen. Hier en daar is er wat overlap, maar dat moet u me maar vergeven,

voorzitter.

Uit de procesevaluatie van de Wet tijdelijk huisverbod blijkt dat het tijdelijk huisverbod

nauwelijks wordt ingezet in situaties waarbij alleen het kind slachtoffer is van huiselijk

geweld. Op aandringen van mijn collega Brigitte van der Burg heeft staatssecretaris Teeven

eerder gesteld dat hij het tijdelijk huisverbod ook in die situaties vaker wil inzetten. Kan de

minister aangeven of dit inderdaad vaker wordt toegepast? En kan er al iets gezegd worden

over de effectiviteit ervan? Meer in het algemeen stelt de Federatie Opvang dat de

effectiviteit van het landelijk beleid en het einddoel, namelijk een vermindering van de ernst

en omvang van huiselijk geweld, niet eenduidig zijn. Ook zou er te weinig aandacht uitgaan

naar een sluitend en effectief zorgaanbod. Mijn vraag aan de minister: Hoe meten we het te

bereiken einddoel? Op basis van welke indicatoren kan worden vastgesteld of we op de goede

weg zijn? Hoe wordt er nu precies gemonitord? Is het ook voor de Kamer gemakkelijker om

inzicht te krijgen in de problematiek en de oplossing ervan?

Medio december heeft de staatssecretaris aangegeven dat de huisverbodprocedure

eenvoudiger kan, maar de details heb ik nog niet helemaal op mijn netvlies. Klopt dat? Zo ja,

wat is de stand van zaken hiervan?

Dan de politiecapaciteit. Vaak wordt gesteld dat het huisverbod veel capaciteit van de politie

vraagt. Uit onderzoek blijkt echter -- dat staat ook in het schriftelijk verslag -- dat het

opleggen van een tijdelijk huisverbod, in tegenstelling tot wat men dacht, maar weinig

capaciteit vraagt van het eerstelijns politiewerk, namelijk zo’n 14 fte's op jaarbasis. Hoe kijkt

de minister hier tegenaan? Hoe staat het met de informatiepositie van de burgemeester? Zou

een burgemeester zich ook door anderen dan alleen de politie kunnen laten informeren? Zo

ja, door wie? En werkt dit in de praktijk?

Helaas moeten we vaststellen dat het bij huiselijk geweld vaak gaat om daders van generatie

op generatie. Slecht voorbeeld doet slecht volgen in dit geval. Het lijkt soms een vicieuze

cirkel te zijn. Hoe doorbreken we dit? Wordt hierover beleidsmatig nagedacht? Wat doen we

eigenlijk met een dader als er een huisverbod is opgelegd? Wie draait er op voor de kosten

van opvang van de dader? De belastingbetaler of de dader zelf als dat mogelijk is? Ik heb

daar geen zicht op, maar ik wil er wel meer informatie over.

Wat is in dit alles de rol van het veiligheidshuis? Zijn veiligheidshuizen van toegevoegde

waarde in dezen? Is het voldoende? Of zijn er nog aandachtspunten voor de veiligheidshuizen

als het gaat om deze problematiek?

De staatssecretaris van VWS spreekt over een meldcode tegen huisgenoten. Dit is

gesignaleerd door professionals. Kan de minister aangeven in welke sectoren deze meldcode

van kracht zou moeten zijn? Overigens is de VVD van mening dat het een meldplicht zou

moeten zijn. Kan de minister dit nogmaals onder de aandacht brengen van de staatssecretaris?

 

De heer Van Raak (SP): Ik kan heel ver meevoelen met een meldplicht, maar ik zie wel een

probleem, namelijk dat mensen niet meer naar een arts durven. Wat vindt de VVD daarvan?

Dan maken we het probleem namelijk groter in plaats van het op te lossen.

 

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Hierover hebben mijn collega’s Van der Burg en

Venrooy al vele malen met andere collega’s, ook met de heer Van Raak, gesproken. Het staat

mij vrij om deze minister te verzoeken om de kwestie met de staatssecretaris te bespreken.

Ons probleem zit in het feit dat de meldcode uiteindelijk -- nu wordt het opeens een

verplichte meldcode genoemd -- te vrijblijvend is, terwijl uit alle onderzoeken blijkt dat het

aantal mishandelingen veel groter is in vergelijking met het aantal meldingen. Tevens blijkt

dat er vanuit de zorg, ondanks alle goede bedoelingen, soms niet wordt gemeld, in de zin van:

Dan houden wij het een beetje bij ons. Daar zit wat ons betreft licht tussen. Uiteindelijk

hebben wij overigens allemaal hetzelfde doel.

 

De heer Van Raak (SP): We moeten de debatten niet opnieuw gaan doen, zeker niet als

anderen het misschien beter hebben gedaan, maar is het dan niet meer een cultuurkwestie, in

de zin dat artsen laks zijn of het vervelend of moeilijk vinden? Moeten wij daar niet een

oplossing voor vinden? Moeten we de artsen voorts niet de professionele ruimte bieden om in

bepaalde gevallen af te wijken, om de doodeenvoudige reden dat vrouwen anders helemaal

nergens meer terecht kunnen?

 

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): … en mannen. Die discussie kunnen we dunnetjes

overdoen, maar de vraag is hoe lang je hierop moet wachten en hoe lang we al wachten. Ik

vraag de minister deze kwestie nog een keer met de staatssecretaris te bespreken.

Ten slotte kom ik bij de aansluiting tussen de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke aanpak.

Die blijft belangrijk. Het verschilt per regio hoe goed het op dit vlak gaat. In sommige regio’s

zien we nog steeds dat het bestuurlijke verhaal meer vanuit de zorg wordt aangevlogen,

terwijl bijvoorbeeld het OM graag al in een vroeg stadium betrokken wil worden ten behoeve

van een strafrechtelijk onderzoek. Is de minister dat mij eens? Wel heb ik trouwens begrepen

dat als het gaat om de snelheid -- het binnen maximaal 28 dagen van de grond krijgen van een

strafrechtelijk traject -- de ontwikkelingen op het vlak van ZSM goede mogelijkheden bieden.

Dat is weer een compliment.

Een allerlaatste vraag: kunnen we ervan uitgaan dat het ministerie van V en J de landelijke

uitrol van B-SAFER van de Nederlandse reclassering gaat financieren?

 

Mevrouw Voortman (GroenLinks): In de loop van de jaren is er veel verbeterd op het gebied

van huiselijk geweld. Hulpverleners, gemeenten, politie en justitie hebben eindelijk een

gevoel van urgentie voor de aanpak van huiselijk geweld gekregen, maar er is nog veel te

verbeteren. De onderzoeken die wij vandaag bespreken, geven een duidelijk, maar ook

ontstellend beeld van de ernst van de aard en omvang van huiselijk geweld. Ik hoef de cijfers

die mijn collega’s naar voren hebben gebracht niet te herhalen om dat duidelijk te maken. Het

tijdelijk huisverbod is effectief. Niet alleen geeft het ruimte voor hulpverlening aan

slachtoffers en daders, ook brengt het hulpverleners bij elkaar en dat is goed voor de

samenwerking. Maar het neveneffect dat het huisverbod strafzaken genereert, moet wat ons

betreft worden verhelderd. Wij zitten er niet op te wachten dat het positieve effect van het

tijdelijk huisverbod ongedaan wordt gemaakt door de repressieve strafrechtelijke ingreep.

Daarom ben ik benieuwd wat Reclassering Nederland kan betekenen bij de uitvoering van het

huisverbod en de begeleiding bij het strafrechtelijke traject.

Betaalt het ministerie van V en J ook de landelijke uitrol van het project B-SAFER van

Reclassering Nederland? Dit diagnostisch instrumentarium is immers effectief gebleken.

Alles staat of valt met de financiële middelen. De hulpverlening moet paraat staan en soms

bestaat er behoefte aan serieus beveiligde opvangvoorzieningen. Daaraan bestaat nog steeds

een prangend gebrek. De heer Van Raak wees erop dat er ook op allerlei andere plekken een

capaciteitsprobleem is. Ik sluit mij daarbij aan. In sommige gevallen is de dreiging enorm, zo

enorm dat het stelsel van bewaken en beveiligen in de rede ligt. Hoe vaak wordt dit stelsel

voor huiselijk geweld ingezet? Weten alle betrokkenen dat deze mogelijkheid bestaat? Zo

neen, wat gaat de minister hieraan veranderen?

Een ander probleem bij huiselijk geweld is de bespreekbaarheid. De Nederlandse Vrouwen

Raad heeft daarom het project Doorbreek Huiselijk Geweld opgezet. Graag hoor ik hoe de

minister dit project beoordeelt en hoe hij de toekomst ervan ziet. Wat ons betreft moeten wij

voorbij de fase van projecten ook bekijken hoe zaken structureel kunnen worden geborgd.

Ten aanzien van de decentralisatie naar gemeenten heb ik ook nog een aantal vragen, want

die vermindert het zicht op de landelijke huiselijk-geweldaanpak. Hoe voorkomen wij een

verdere versplintering in een situatie van gedecentraliseerde zorg, een nationale politie en

justitie en landelijke financiering in het kader van onder andere de Zorgverzekeringswet? Hoe

garanderen wij dat overal in het land voldoende hulpaanbod aanwezig is en dat de

opgebouwde infrastructuur, capaciteit en laagdrempeligheid bij decentralisatie behouden

blijven, ook in tijden van bezuinigingen? Hoe waarborgen wij dat het hulpaanbod ook voor

slachtoffers met inkomens op een lager niveau dan het minimumloon toegankelijk blijft en

niet door de heffing van een eigen bijdrage wordt aangetast? Graag een reactie van de

minister.

Dan een vraag over de eigen bijdrage van vrouwen in de vrouwenopvang. Veel vrouwen

hebben als gevolg van langdurig ernstig geweld psychische klachten. Het faciliteren van en

doorverwijzen naar ggz-hulp is een van de diensten die de vrouwenopvang deze vrouwen

biedt om hen weer de regie over het eigen leven te geven en de opvoeding van de kinderen

weer te laten oppakken. Door de heffing van een eigen bijdrage voor ggz-hulp wordt deze

groep vrouwen de toegang tot noodzakelijke hulp belemmerd. Hoe denkt de minister hiermee

om te gaan?

Dan de laagdrempeligheid. Het is heel belangrijk dat melden zo laagdrempelig mogelijk kan

gebeuren. Wij hebben het hier gisteren in het debat over seksueel geweld bij mensen met een

beperking ook al over gehad. Ik deel de mening van mevrouw Arib dat wij er zorg voor

moeten dragen dat melden zo laagdrempelig mogelijk kan gebeuren. Daarin past het niet om

voor telefonische hulplijnen geld te vragen. Ik hoor graag van de minister of hij daar een

oplossing voor heeft.

 

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Het is al weer

een poos geleden dat wij spraken over de blijf-van-mijn-lijf-huizen; de strafrechtelijke

aanpak van huiselijk geweld is inmiddels sterk in beeld gekomen. Dat is goed. Tegenwoordig

spreken we niet meer over vrouwenopvang, maar over de ketenaanpak huiselijk geweld. De

ChristenUnie constateert dat die ketenbenadering voortdurend onder druk staat. Ontzettend

veel mensen, organisaties, ministeries en gemeenten zijn betrokken bij de ketenaanpak, maar

dat brengt enige verdeeldheid met zich, bijvoorbeeld wat betreft de instelling van de

steunpunten huiselijk geweld. Die zijn heel goed, maar ze zijn sterk verbonden met de GGD

en daarmee met veiligheid en veiligheidsregio’s. De vrouwenopvang is op een heel andere

schaal verdeeld en georganiseerd. Deze benadert de aanpak veel meer vanuit de zorgvraag,

waarbij het allemaal draait om laagdrempeligheid en hulp. De ChristenUnie benadrukt het

belang van samenhang in beleidsmaatregelen en evenwicht in beleid rondom enerzijds de

strafrechtelijke aanpak en anderzijds de zorg en opvang. Met 200.000 slachtoffers red je het

niet alleen met daderaanpak. De samenhang aan beleidsmaatregelen ontbreekt op dit moment

nog te veel. Dat is ook terug te vinden in het onderzoeksrapport. Er zijn de afgelopen jaren

goede maatregelen getroffen, maar niemand kent precies de effecten ervan. Gemeenten en

regio’s doen nu afzonderlijk onderzoekjes, maar dat moet veel meer landelijk en regionaal

gestuurd moeten worden. Ook moet er duidelijkheid zijn over wat je meet en waarom.

Overheid en veldpartijen moeten daarom eerst een gemeenschappelijke visie en

gemeenschappelijke doelen formuleren. Welke resultaten willen we bereiken? Welke

meetbare indicatoren gebruiken we hiervoor? Er moet focus worden aangebracht in het

beleid. Een nationaal actieplan, gemonitord door een nationaal rapporteur, vindt de

ChristenUnie een goed middel daartoe. Er liggen voldoende bouwstenen bij VWS en Justitie.

Europese verdragen moedigen lidstaten aan om tot een actieplan te komen. Ook ik heb het

advies over het stelselonderzoek meegenomen. Dat moet leiden tot afspraken tussen VNG en

de sector, maar op bepaalde onderdelen is rijkssturing nodig, zegt het advies, bijvoorbeeld

waar het crisisopvang betreft of bijzondere vormen van opvang. De landelijke infrastructuur

moeten we behouden. Verdere versnippering van hulp en financiering moeten we

voorkomen. Ik ben blij dat minister Opstelten in zijn brieven regelmatig naar het

stelselonderzoek verwijst, maar het valt op dat staatssecretaris Veldhuijzen in haar reactie op

het advies vooral doorverwijst naar gemeenten. En zo lijkt een hete aardappel te worden

doorgegeven en blijft het gebrek aan samenhang in stand. Geen kwaad woord over

gemeenten, maar gemeenten kijken vooral lokaal en als het meezit regionaal. Maar veiligheid

moet vooropstaan. Alleen vrouwenopvang vanuit de eigen regio staat dat in de weg, want

sommige vrouwen zijn in eigen regio simpelweg niet veilig. Hoe ziet de minister de rol van

het Rijk?

Ik wijs ook op het capaciteitstekort in de opvang. Er zijn vrouwen die veel te lang in een

noodbed verblijven, terwijl zo’n bed eigenlijk is bedoeld voor een paar nachten. Het gaat niet

aan dat vrouwen daar weken in moeten doorbrengen, want dat leidt tot achterstand en tekort

aan goede en passende hulpverlening.

Ik ben blij met het beschikbare geld voor de aanpak van huiselijk geweld. Ik heb wel het idee

dat de focus vooral op de voorkant ligt, op wat er achter de voordeur gebeurt, terwijl er te

weinig aandacht is voor opvang en preventie, maar dat is de echte voorkant. Vorige week

vrijdag was ik nog in een vrouwenopvangcentrum. Het geluid dat ik daar hoorde en waardoor

ik bijna van mijn stoel viel van verbazing, was dat er eigenlijk nauwelijks oog is voor

kinderen in de opvang. Toch moeten ook kinderen die in de opvang zitten, als cliënt worden

gezien. Ik heb begrepen dat er nu slechts €1 beschikbaar is voor kinderen. Of je als vrouw nu

met een of meer kinderen binnenkomt, er is slechts €1 beschikbaar voor de kinderen. Dat is

echt te weinig. Bureau Jeugdzorg wordt er wel bij betrokken, maar dat heeft vaak geen geld

beschikbaar voor kinderen van buiten de regio. Als er wat wordt verstrekt, dan gebeurt het

pas na weken. Het zou heel mooi zijn als er gezinsfinanciering beschikbaar komt bij de

aanpak van huiselijk geweld. Misschien kunnen wij een pilot starten, aan te sturen van

bovenaf, of een experiment in het kader van de decentralisatie van de jeugdzorg. Mensen

blijven nog te veel in kokers denken.

Vorige week in de opvang hoorde ik ook over de gevolgen van de afschaffing van de

tolkenvergoeding. Spreken met een tolk vraagt veel tijd. VWS heeft een streep gezet door de

tolkenvergoeding als bezuiniging, maar ik kan me voorstellen dat minister Opstelten daar last

van gaat krijgen. Een tolk heeft namelijk grote meerwaarde. Ik ben heel benieuwd wat de

minister daarmee gaat doen.

Huiselijk geweld is ook een groot probleem op de BES-eilanden. Mijn collega, mevrouw

Ortega, heeft er al vragen over gesteld. Ik heb begrepen dat een en ander wordt

teruggekoppeld naar VWS. Op die eilanden maken zelfs politieagenten zich schuldig aan

huiselijk geweld. Men is zich daar nog te weinig bewust van het probleem van huiselijk

geweld en wat je eraan kunt doen. Ik ben benieuwd wat de minister op de BES-eilanden gaat

doen wat dit betreft.

 

Ik meld me nu af, voorzitter, want er vinden heel veel AO’s tegelijkertijd plaats. De

antwoorden op deze kwestie zal ik met aandacht terugluisteren en lezen.

 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

 

De voorzitter: Dames en heren, wij gaan weer verder. Het woord is aan de minister van

Veiligheid en Justitie. Ook in deze termijn sta ik twee interrupties per fractie toe.

 

Minister Opstelten: Voorzitter. Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun bijdrage over dit

ook voor het kabinet en met name een aantal collega’s belangrijke onderwerp. Ik spreek

namens vier collega’s, de collega’s van VWS, de staatssecretaris van OCW en minister Leers,

sinds hij de portefeuille van Integratie heeft. Geweld in huiselijke kring pakken wij

gezamenlijk aan. De Kamer vraagt daar ook om. Ik wil er ook helder over zijn. We hebben de

Kamer hierover geïnformeerd in brief van 24 oktober, naar aanleiding van de beleidsevaluatie

van het Landelijk beleid huiselijk geweld. Het is een aanpak van ons allemaal, schouder aan

schouder zeg ik er beeldend bij. Ik trek dat ook door. De rijksbrede aanpak richt zich op alle

vormen van geweld in huiselijke kring, zoals partnergeweld, kindermishandeling,

huwelijksdwang, eergerelateerd geweld, oudermishandeling en vrouwelijke genitale

verminking. Ikzelf, VWS, OCW en IIA slaan de handen daarvoor ineen. Ik wil dat

nadrukkelijk zeggen. Door een gezamenlijke inzet vanuit ieders verantwoordelijkheid pakken

wij het probleem effectiever en efficiënter aan. Wij hebben nog niet voor alles de steen der

wijzen gevonden als het gaat om door de Kamer aangegeven punten, maar we zijn bezig om

samenhang te creëren, ook op andere onderdelen. We willen Kamer en veld echter niet

belasten met verschillende plannen van aanpak vanuit verschillende verantwoordelijkheden,

want dan is de samenhang niet meer te vinden. De Kamer moet ons daar ook even de ruimte

voor geven. Drie pijlers zijn wat ons betreft richtinggevend. Dat hebben wij ook duidelijk

aangeven. Ook in die zin is er al consistentie. Ik doel op een gerichte aanpak van de daders,

het versterken van de positie van de slachtoffers en het doorbreken van de intergenerationele

overdracht van geweld in de huiselijke kring.

De cijfers heb ik uiteraard bij de hand, maar ik ga die niet nog eens herhalen, want de Kamer

zit daar net zo goed in. Daarmee is de problematiek en de scherpte ook aangegeven, evenals

wat noodzakelijk is. Ik zeg "ja" tegen het verzoek om een nationale aanpak. Dat zeg ik met

mijn collega’s. Ik ben bereid om nadere afspraken met de Kamer te maken over de verdere

vormgeving ervan. Mijn collega’s en ik krijgen wat dat betreft graag een steuntje in de rug,

want dan kunnen wij op zoek naar een goede balans. Wat de Kamer op dit punt vraagt, is dus

precies waar wij naar toe willen.

Dan een kwestie waarover ik iets anders denk. Dat betreft de nationaal rapporteur huiselijk

geweld, waar mevrouw Arib en mevrouw Berndsen nadrukkelijk om hebben gevraagd. De

heer Holtackers heeft aangegeven dat hij wat dit betreft in een dilemma zit en dat hij nog aan

het nadenken is. De functie van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, ook gericht op

kinderpornografie, wordt uitgebreid naar het terrein van seksueel geweld tegen kinderen. In

die zin moeten wij ook focussen. De concrete uitwerking vindt op dit moment plaats.

Daarover hebben wij afspraken gemaakt. Ik zal de Kamer daarover informeren. Op zichzelf

vind ik het dus niet zo logisch om wat deze kwestie betreft meteen met rapporteurs te komen.

Ik wil eerst de focus en de lijn van ons beleid op dit punt nader vorm geven. Daar zijn wij

ook mee bezig. Ik denk ook aan een vorm van integrale monitoring. Of dat nu via een

rapporteur gebeurt, of via monitoring met behulp van een systeem, vind ik niet zo essentieel,

maar ik ben er niet voor om nu weer een institutie in het leven te roepen. Het lijkt mij veel

beter om de kosten die dit met zich brengt in te zetten voor de aanpak, alles in een goede

balans. Ik heb begrepen dat de staatssecretaris van VWS in gelijke bewoordingen heeft

gesproken. We gaan nu dus investeren in de uitvoering van alle beschreven acties in de

richting van deze belangrijke problematiek. Daar moeten de belangrijkste investeringen

plaatsvinden.

 

Mevrouw Berndsen (D66): De minister spreekt over een nationale aanpak, maar betekent dit

een nationaal actieplan? Hij stelt ook dat er sprake is van versnippering. De nationale

overheid trekt zich wat meer terug. Er wordt meer en meer overgelaten aan de lokale

overheden. Het hoeft van mij niet per se een nationaal rapporteur te zijn. Er hoeft geen

institutie te komen, maar het is wel van belang dat de samenhang wordt gemonitord en dat

best practises worden herkend en met elkaar gedeeld. Dat is belangrijker dan bakkeleien over

een institutie.

 

Minister Opstelten: Ik ben erg gelukkig met die interventie van mevrouw Berndsen. We

hebben het dus niet over de definitie van een institutie of de wijze waarop je monitort.

Natuurlijk vind ook ik, net als mijn collega’s, dat wij moeten monitoren, want we moeten

weten waarover wij het hebben. Dit is een te serieus probleem. Of je het nu een deltaplan

noemt of een nationaal actieplan, het gaat ons om een nationale aanpak, schouder aan

schouder met zijn vieren. Daar willen wij de ruimte voor. Sterker kan niet, al mag de Kamer

daarover met mij van mening verschillen. Wij willen wel graag weten op welke punten we

moeten focussen en welke resultaten we moeten laten zien. Dan monitoren wij uiteraard

vanzelfsprekend. Ik wil ook niet zonder monitoring werken, want ik wil weten wat de

resultaten van onze aanpak en ons beleid zijn.

 

Mevrouw Berndsen (D66): Ik ken deze minister zo ontzettend van de actie. Het zou dus heel

mooi zijn als hij de term "actieplan" in de brief die hij van de Federatie Opvang heeft

gekregen en die heel breed wordt gedragen, zou overnemen. Dat geeft meer aan dan een

nationaal plan. Het past ook beter bij deze minister.

 

Minister Opstelten: Ik houd niet zo van de term "plan", wel van de term "nationaal

actieprogramma". Dan vermijd je het woord "plan" maar laten we daar verder niet over

strijden. Ik zeg wel toe dat wij nog meer dan wij tot nu toe hebben gedaan -- vandaar ook dit

overleg, want dan luisteren wij uiteraard en er verandert altijd wel iets als wij met de Kamer

spreken en wij krijgen dan ook impulsen -- de impulsen vanuit de Kamer meenemen en bij

mijn collega’s neerleggen. Dan kunnen wij daarna tot een nieuwe rapportage komen. Of je

dat nu al of niet een actieprogramma noemt, dat vind ik niet zo’n punt. Wij hebben in ieder

geval het gevoel dat wij bezig zijn op de manier waar de federatie om vraagt. Het gaat om

wat er in het stuk staat. We willen focussen en we willen een actieprogramma als daarmee

"doen" wordt bedoeld. Ik wil duidelijker aangeven welke doelen wij bereiken, langs welke

weg wij dat doen en op welke manier wij keuzen maken, want niet alles kan. Daar moet je

ook duidelijk in zijn.

Er is ook een modelaanpak. De gemeenten spelen daarbij een belangrijke rol. Ook dat moeten

wij monitoren. Wij moeten goede afspraken met gemeenten maken, maar wij moeten ze ook

in de positie brengen dat zij iets kunnen doen. Daarvoor is een modelaanpak opgesteld. Deze

is digitaal beschikbaar gesteld, onder meer via de website www.huiselijkgeweld.nl en de

website van de VNG. We hebben ook gemeenschappelijke bijeenkomsten georganiseerd over

de modelaanpak. Er is sprake van een data-aanpak. Er is een Databank Effectieve interventies

huiselijk geweld gelanceerd. Er zijn best practises uitgewisseld die succesvol zijn. Met

behulp van de databank kan een professional vaststellen of de methode geschikt is voor een

bepaalde situatie. Langs die weg kunnen wij werken. Ik hoop dat wij daarover

overeenstemming hebben met de Kamer, want dat vind ik belangrijk. Ik hoop dat de Kamer

het gevoel heeft dat de bewindslieden op de goede koers liggen, dat zij de bewindslieden

daarin steunt en dat zij ze vraagt om op de aangegeven manier te monitoren en te rapporteren.

Ik ben daartoe in ieder geval gaarne bereid. Als dit een aanpak zou kunnen zijn, dan voel ik

mij daar zeer bij thuis. In de rapportages moet een en ander ook zo concreet mogelijk worden

gemaakt.

Ik kom dan bij de andere zaken die in dit verband aan de orde zijn geweest. Eerst het

huisverbod. Mevrouw Hennis sprak over de toezegging van de staatssecretaris. Die

toezegging is helemaal conform mijn gedachten over een vereenvoudiging van de

huisverbodprocedures. Het opleggen van een huisverbod is een intensieve procedure. Ik heb

het vroeger vanuit de praktijk meegemaakt, ook wat betreft de afweging die werd gemaakt

voordat er werd gestart. Dat komt onder andere door de reistijd, het voeren van gesprekken

met de betrokken personen, het schrijven van het proces-verbaal en de beschikking. Dit zijn

belangrijke elementen van een zorgvuldige procedure. Qua zorgvuldigheid wil ik daar niets

aan veranderen. De vereenvoudiging van de procedure zit vooral in het versimpelen van de

bureaucratische tendentie en het modelleren van werkprocessen en systemen. Ik doel daarbij

op de administratieve processen. Het afgelopen jaar is in het kader van het Landelijk

programma Huiselijk Geweld en de Politietaak ingezet op vereenvoudiging van het

administratieve proces in het bedrijfsvoeringsysteem van de politie. Die aanpak levert naast

consistentie ook een forse tijdsbesparing van een tot twee uur op. Dat zijn de posities waar

wij in meewerken. Ik zie de heer Van Raak al gretig kijken. Hij heeft waarschijnlijk het

gevoel dat dit ook iets te maken heeft met het BVH-werken. Dat heeft ook weer iets te maken

met het politie-ICT-systeem, maar in die richting worden er stappen gezet. Daar wordt dus

inhoud aan gegeven.

De heer Holtackers vraagt of wij de termijn van tien dagen gaan verlengen. Daarover

verneem ik regelmatig signalen vanuit de hulpverlening. In de brief van juni heb ik de Kamer

toegezegd dat ik met betrokken partijen nader zou onderzoeken of deze signalen aanleiding

vormen om de wet eerder dan na de effectevaluatie aan te passen. Ik kan de Kamer nu laten

weten dat ik daarvoor geen aanleiding zie. De hulpverlening moet binnen relatief korte tijd

veel werk verzetten, maar uit de evaluatie van het proces blijkt dat de hulpverlening tijdens

het huisverbod goed functioneert. Het lukt vrijwel altijd om binnen de tien dagen van het

huisverbod tot een plan van aanpak te komen. Het probleem zit niet in de tien dagen. Die

termijn werkt ook als een pressurecooker, in de zin dat het dan moet gebeuren. Dan komen de

betrokken partijen in beweging. Ze weten heel goed dat, als ze het in die tijd niet doen, het

niet meer gebeurt. In die zin hebben we het nu te pakken, want daardoor worden zaken in

gang gezet. Er zit dynamiek in. In de Databank Effectieve interventies wordt bovendien een

methodiek opgenomen die aandacht schenkt aan de hulpverlening in de tien dagen van het

huisverbod.

Mevrouw Hennis vraagt of het huisverbod bij kindermishandeling vaker kan worden ingezet

als instrument. Het belang van het kind blijft altijd uitgangspunt. Daar wil ik heel helder over

zijn. In sommige gevallen is een huisverbod echter juist niet in het belang van het kind. Wel

zijn er altijd dilemma's. In het actieplan Kinderen Veilig Thuis is aangekondigd dat samen

met gemeenten, politie en AMK's een kader zal worden ontwikkeld. Wij doen dat door

initiatieven van gemeenten te stimuleren, onder andere bij de bijeenkomst over het

huisverbod die ik op 15 december heb georganiseerd, samen met de VNG en het ministerie

van VWS. Toen hebben de gemeenten in een workshop ervaringen uitgewisseld. In 2011 heb

ik bovendien extra middelen ter beschikking gesteld voor de financiering van het huisverbod,

bijvoorbeeld voor kindermishandelingzaken. Landelijke cijfers over het aantal huisverboden

bij kindermishandeling kan ik nu niet geven, want die worden niet gemonitord. De

effectiviteit van het huisverbod bij kindermishandeling wordt zoveel mogelijk meegenomen

in de effectevaluatie.

Er is ook gevraagd welke maatregelen ik neem om het huisverbod beter te handhaven. Dat is

een cruciale vraag. Het blijkt inderdaad dat het huisverbod vaker wordt overtreden dan dat er

processen-verbaal worden opgemaakt van die overtreding. Knelpunten in de

ketensamenwerking tussen hulpverlening, politie en OM zijn hiervan de oorzaak. Het is een

nieuw instrument. De ene regio heeft er meer focus op gelegd dan de andere regio. Sommige

Kamerleden onderkennen dat ook. Dat is een oorzaak, maar daarom is het goed er

voortdurend aandacht voor te vragen en dit te monitoren. In mijn brief van juli aan de

gemeenten heb ik ze aangeraden om de handhaving van het huisverbod in hun overleggen

met de bij het huisverbod betrokken partijen scherp aan de orde te stellen. Eind 2011 heeft

het OM een richtinggevend kader opgesteld dat handvatten biedt bij de beoordeling van de

vraag of overtredingen al dan niet moeten worden voorgeleid. Het uitgangspunt is dat er

wordt voorgeleid tenzij.

Mevrouw Berndsen vraagt in dat kader hoe er met gemeenten tot scherpe afspraken wordt

gekomen. Dat is inderdaad een punt. De staatssecretaris van VWS gaat de rol van gemeenten

daarom versterken. Er komen regiovisies voor de aanpak van geweld in de huiselijke kring.

Dat is al een kader, want als rijksoverheid moeten wij een vorm van sturing, van facilitering

geven. De regiovisies versterken de positie van de gemeenten. Er ligt ook een modelaanpak

voor gemeenten, maar dat heb ik al genoemd. Ten slotte heeft de VNG een handreiking

opgesteld. Wij zullen dit in de periodieke overleggen met de gemeenten regelmatig aan de

orde stellen. Ook in het Strategisch Veiligheidsberaad komt die kwestie continu aan de orde,

door middel van de actualiteit, de evaluatie van de processen en de concrete resultaten. Dat

blijft scherp op de agenda staan.

De heer Holtackers vraagt naar de afspraken die de staatssecretaris van VWS van plan is te

maken over een goede aansluiting van de hulp na het huisverbod. Een aantal Kamerleden

heeft daarover gesproken. Op zichzelf zijn wij niet ontevreden over hoe het met het

huisverbod gaat, maar er is nog te veel aandacht voor de strafrechtelijke, de meer repressieve

kant, en te weinig voor de preventieve kant en de follow up in het hulpaanbod. De komende

periode vindt er een inventarisatie plaats van de goede voorbeelden en knelpunten bij de

aansluiting van hulp na een huisverbod. Het huisverbod is er niet voor niets. In de kern is het

geen repressieve maatregel als straf. Het is een buitengewoon harde ingreep in een private

situatie die noodzakelijk is, maar wel is afgewogen. Natuurlijk moet die wel een vervolg

krijgen. Op basis van deze inventarisatie wordt een expertmeeting georganiseerd met onder

andere GGZ Nederland, de MO-groep, de VNG en Reclassering Nederland. Het lijkt mij dat

de heer Holtackers daarop doelt. Deze expertmeeting moet leiden tot een aantal afspraken

over hoe de aansluiting van de hulp na het huisverbod verder kan worden verbeterd. Waar

nodig zal de staatssecretaris van VWS deze afspraken bestuurlijk laten vaststellen. Dan is het

niet alleen een meeting met een prachtige dagvoorzitter die helder concludeert aan het eind,

maar dan komt er ook een follow up in de vorm van nadere bestuurlijke afspraken waar de

Kamer over wordt geïnformeerd in onze vervolgrapportage.

Mevrouw Hennis vraagt naar de opvang van de dader en wie er opdraait voor de kosten

ervan. De besluitvorming over de vergoeding van de verblijfkosten van de dader is aan de

gemeente zelf. Dat is een lokale aangelegenheid. Ik kan wel melden dat de dader in de meeste

gevallen de opvang zelf regelt, vaak bij familie of bekenden.

Dan de politiecapaciteit. Het lijkt alsof hier heel veel capaciteit in gaat zitten, maar ik weet uit

ervaring dat dit enorm meevalt, ook omdat het een prioriteit is. De politie staat aan de basis

van de aanpak, ook als het gaat om het tijdelijk huisverbod. De politie is ook heel betrokken

bij de focus hierop. De politie ziet het als een groot belang om dit probleem op te lossen en

vervolgens weer los te laten. Uit onderzoek van de politie uit 2010 blijkt dat het jaarlijks om

14 fte's gaat. Het aantal valt dus mee. Overigens klopt het cijfer niet helemaal meer, omdat er

nu meer huisverboden worden opgelegd dan toen. De politie heeft de afgelopen tijd ingezet

op een aanpassing van een bedrijfsvoeringsysteem. Hiermee wordt een forse tijdsbesparing

bereikt. Door slimmer en efficiënter te werken en door beter samen te werken met de

ketenpartners kan winst worden behaald.

Een burgemeester is bevoegd tot het opleggen van een huisverbod. Door ervaring weet ik dat

burgemeesters dit het beste kunnen mandateren, want dan gaat het sneller, maar niet iedereen

doet dat. De burgemeester kan zich dus ook door anderen laten informeren, maar het is niet

bekend of dit in de praktijk werkt. Naar mijn mening is het het beste om het regionaal goed te

organiseren door de krachten te bundelen, de kwestie te mandateren, en je van tijd tot tijd te

laten informeren over hoe het gaat. Ook moet je afspreken dat de burgemeester in

ingewikkelde gevallen persoonlijk de beslissing krijgt voorgelegd.

Mevrouw Hennis vraagt nog de aansluiting tussen bestuursrecht en strafrecht. Dat blijft

belangrijk. In vrijwel de meeste gevallen gaat het huisverbod samen met een strafrechtelijk

traject. In die gevallen is er dus sowieso aansluiting tussen bestuursrecht en strafrecht. Mij

zijn op dit moment geen signalen bekend dat de verbinding tussen de beide trajecten niet

goed loopt. In het veiligheidshuis vinden regie en afstemming plaats tussen de organisaties

die betrokken zijn bij de uitvoering van de wet tijdelijk huisverbod. Langs die lijn zullen we

dat goed en helder blijven volgen.

Het volgende thema is de meldcode. Het wetsvoorstel ligt bij de Tweede Kamer, die hierover

schriftelijke vragen heeft gesteld. De beantwoording komt naar verwachting begin maart naar

de Tweede Kamer, met de stand van zaken. Mevrouw Hennis vraagt of ik nog eens onder de

aandacht van de staatssecretaris wil brengen dat de VVD voor een meldplicht is. Waarom

moet ík dat doen? Wat mij betreft weet de staatssecretaris wat iedereen in de Kamer vindt, en

zeker wat de VVD vindt. Ik kan me niet voorstellen dat mevrouw Hennis dit voor het eerst

zegt. Serieus punt: er moet onderscheid worden gemaakt tussen de verplichte meldcode die

geldt voor geweld in huiselijke kring dat wordt gesignaleerd door professionals en de

meldplicht voor geweld, gepleegd door professionals. Die twee elementen zijn belangrijk.

Voor geweld in huiselijke kring heeft het kabinet echt bewust gekozen voor een verplichte

meldcode. Het wetsvoorstel is de Kamer op 27 oktober 2011 toegezonden; ik heb net de stand

van zaken aangegeven. Voor geweld, gepleegd door professionals, geldt in sommige sectoren

een meldplicht. Dus daar wordt de Kamer bediend. Binnenkort neemt het kabinet een besluit

over een eventuele verbreding hiervan.

Voor welke sectoren gaat de verplichte meldcode gelden? Ik vind dat een relevante vraag,

waarvan ik heel veel voorbeelden kan geven. De gezondheidszorg, dus artsen,

verpleegkundigen, fysiotherapeuten, tandartsen, verloskundigen, onderwijs, kinderopvang,

onderwijspersoneel, kinderopvangpersoneel en leerplichtambtenaren, maatschappelijke

ondersteuning, algemeen maatschappelijk werkers, thuiszorgmedewerkers, welzijnswerkers,

jeugdzorg, medewerkers bureaus jeugdzorg, gedragswetenschappers en medewerkers van

zorgaanbieders, justitie, reclasseringsambtenaren, groepswerkers van justitiële

jeugdinrichtingen.

Wat doen we eigenlijk aan preventie? Sinds 2007 houden we jaarlijks een postbus-51-

publiekscampagne. Het doel hiervan is bewustwording en mensen zover krijgen dat ze

geweld in huiselijke kring melden bij een steunpunt of een AMK. Hiermee willen we de hele

samenleving betrekken bij de aanpak. Het gaat er natuurlijk om dat je eerder signaleert, zodat

je inderdaad een huisverbod kunt voorkomen. Er heeft gedurende drie jaar een groot

preventieproject plaatsgevonden, uitgevoerd door de Nederlandse Vrouwenraad. Doel van dit

project was de bespreekbaarheid van huiselijk geweld te bevorderen, wat veel resultaat heeft

gehad. Vrouwenorganisaties hebben van 2009 tot en met 2011 een groot aantal

bijeenkomsten georganiseerd, verspreid over heel Nederland. Daaraan hebben ongeveer 2300

vrouwen meegedaan. Ook investeren mijn collega’s van OCW en VWS in het vergroten van

de weerbaarheid van jongeren, met campagnes en via sociale media. Alles wordt dus op alles

gezet. Als je naar een paar jaar geleden kijkt en je kijkt naar waar we nu staan, dan zie je dat

het begrip huiselijk geweld bij iedereen bekend is.

We hebben geleerd van “Zierikzee”. Ik denk dat ik een heel eerlijke brief heb geschreven. Ik

wil niets verhullen, want verhullen bij dit soort zaken is het slechtste wat je kunt doen. Op

tafel met de werkelijkheid, ook waar die heel vervelend is. Dat was hier het geval. Juist dit

soort incidenten, hoe wrang ook, heeft ten gevolge dat iedereen binnen het OM en de politie

doordrongen is geraakt van de noodzaak van een goede informatievoorziening. Het zit,

anders gezegd, nu veel beter tussen de oren. Als zoiets gebeurt, zal men meteen op scherp

staan en de maatregelen nemen die nu zijn afgesproken. Maar ook op het niveau van de

regelgeving, de inrichting van de informatiesystemen en praktische afspraken, is scherpe

vooruitgang geboekt.

 

De heer Holtackers (CDA): De eerste fase is, een sense of urgency te bereiken. Het wordt

een bewustwordingsvraagstuk. Wat is de volgende stap?

 

Minister Opstelten: Ik heb een aantal concrete dingen gezegd. Samen met de gemeenten

maken we een model en wisselen we best practices uit. Aan de hand van voorbeelden en

handleidingen wordt aangegeven, hoe je dat moet doen. Dat moet natuurlijk op lokaal niveau

worden gestuurd. Daar moet een wethouder, of een burgemeester, bovenop zitten, van week

tot week met zijn of haar team. De sense of urgency is overigens nog niet overal aanwezig.

Daarom gaat de staatssecretaris aan de slag met de regiovisies, daarbij het kader van de

aanpak aangevend. Zij zet de lijnen uit, waarna met de betrokken gemeentes wordt bekeken

welke resultaten er moeten worden geboekt.

Bestaat er voldoende aandacht voor kinderen? Daarover heb ik al het nodige gezegd. Ik denk

dat het doorbreken van de intergenerationele overdracht binnen de rijksbrede aanpak van

geweld in huiselijke kring één van de drie pijlers is. Recentelijk heb ik samen met de

staatssecretaris het Actieplan aanpak kindermishandeling gepresenteerd. Kinderen verdienen

specifieke aandacht. Hier help je niet alleen het slachtoffer zelf, maar ook de generaties

daarna. Daarnaast bestaan goede afspraken tussen de politie en de bureaus jeugdzorg. Als er

kinderen in het gezin zijn, doet de politie altijd melding bij het bureau jeugdzorg, dat waar

nodig hulp kan bieden aan het kind.

Ook is de jeugdzorg doorgaans één van de gesprekspartners in de veiligheidshuizen. Op dit

moment wordt bovendien gewerkt aan een functionele koppeling tussen veiligheidshuizen, de

Centra voor jeugd en gezin en de zorg- en adviesteams. Daar heb je die zaken dus weer bij

elkaar gebracht. Daarmee wordt de samenhang versterkt.

Mevrouw Berndsen vroeg wat het uitgangspunt is bij de daderaanpak. Focussen we niet te

veel op vervolging, vroeg zij in dat kader. Een stevige aanpak van de daders is een aanpak

waarbij normstelling plaatsvindt. Geweld in huiselijke kring wordt niet getolereerd, en dus

ook gesanctioneerd. Er wordt gericht gewerkt aan gedragsverandering. Sanctionering alleen

is niet voldoende. Om recidive te voorkomen, moet de dader waar mogelijk een gedrags- of

zorginterventie opgelegd krijgen. Het kind staat, ik herhaal dat, voorop. Zijn kinderen

betrokken als getuige of slachtoffer, dan zijn verscherpte aandacht en gerichte actie

noodzakelijk.

 

Mevrouw Berndsen (D66): Daderhulpverlening is uit het basispakket gehaald. Mij bereiken

signalen, vooral vanuit de politie, dat de opname en de hulp vanuit de ggz zoveel duurder is

geworden, en dat belemmert de aanpak van het geweld. We weten ook allemaal dat het bij

huiselijk geweld belangrijk is dat het geweld stopt, en dat niet altijd de relatie wordt

beëindigd, omdat dat niet altijd gewenst is. Die daderhulpverlening is buitengewoon

belangrijk. Als blijkt -- dat vind ik echt een te monitoren zaak -- dat die daderhulpverlening

juist door de eigen bijdrage fors minder wordt, wordt het effect van een tijdelijk huisverbod

echt teniet gedaan. Met verschillende collega’s vraag ik om hier heel goed naar te kijken. Als

de eigen bijdrage een belemmering vormt, moet ze gewoon teniet worden gedaan.

 

Minister Opstelten: Behandelingen die plaatsvinden in het kader van de bemoeizorg en

BOPZ-maatregelen zijn uitgezonderd van de eigen bijdrage, alsmede de ambulante

forensische zorg vanuit een strafrechtelijk kader. Dat moeten we even vasthouden. Verhoging

van de eigen bijdrage is kabinetsbeleid, waarvoor de minister van VWS verantwoordelijk is.

Met de invoering van de eigen bijdrage is de Kamer eerder in meerderheid al akkoord

gegaan. Tot op heden is één signaal bekend dat sprake zou zijn geweest van het niet aangaan

van een vrijwillige behandeling wegens de ingevoerde eigen bijdrage. Wel heeft GGZNederland

per brief aan de vaste commissie -- niet aan mij, en ook niet aan de staatssecretaris

-- haar zorg kenbaar gemaakt dat het dergelijke effecten verwacht. De minister van VWS

heeft reeds toegezegd, de gevolgen van de invoering van de eigen bijdrage te zullen

monitoren. Daarvoor werkt zij aan een monitor naar de effecten op de kwetsbare groepen. Dit

is een uitwerking van de motie-Van der Staaij/Bruins Slot, van afgelopen zomer. Daarin

wordt gevraagd te bekijken wat de kwetsbare groep precies is, en of ze zorg zijn gaan mijden

door de invoering van de eigen bijdrage. De minister van VWS zet bij dat monitoren een

evaluatiecommisie op waarbij onder andere politie, gemeenten, ggz en huisartsen aansluiten,

om de kwetsbare groepen goed in beeld te kunnen brengen. Dit is tevens een uitwerking van

de andere motie van dezelfde indieners om de keten van zorg sluitend te organiseren rondom

zorgmijders. Het kabinet wacht de resultaten van die monitor af. Voor 2012 zijn de

mogelijkheden om te komen tot aanpassing van de maatregelen in de ggz beperkt.

 

Mevrouw Berndsen (D66): De minister noemt de BOPZ en de forensische zorg, maar je mag

hopen dat de daders nog niet zover heen zijn dat men binnen die wetgeving komt te vallen.

Graag krijg ik in het kader van huiselijk geweld de toezegging van de minister dat, als er

gemonitord wordt, hij bij de voortgangsrapportage eind 2012, hij expliciet opneemt hoeveel

daders niet in de daderhulpverlening zijn gegaan vanwege het feit dat ze een eigen bijdrage

moeten betalen.

 

Minister Opstelten: Die toezegging kunt u krijgen, zij het dat ik dat wel even met mijn

collega’s moet bespreken. Dat lijkt me een relevant verzoek van u aan mij.

 

Mevrouw Arib (PvdA): Collega Berndsen sprak over daderhulpverlening, wat ook belangrijk

is, en dat moet ook gebeuren. Maar waar het gaat om de eigen bijdrage geldt het ook voor

vrouwen en kinderen. De minister zei dat kinderen wel degelijk worden geholpen, maar uit

onderzoek blijkt: 33% van de kinderen krijgt geen hulp na een huisverbod, en dat vind ik

gewoon schrikbarend. Dat vraagt om meer dan alleen maar verwijzen naar instanties die er

zijn vanwege een ander type problemen. Verder zegt de minister dat bij hem één geval

bekend is van iemand die medewerking weigerde vanwege de eigen bijdrage. In Rotterdam-

Rijnmond zijn in januari 27 huisverboden afgekondigd; 90% van de daders heeft geen hulp

geaccepteerd, vanwege de eigen bijdrage. Voorheen was dat ongeveer 50%. Ik weet dat het

een meerderheidsbesluit is geweest, maar er is ook nog een motie van de heer Mulder, van de

partij van de minister, waarin wordt gesproken over bemoeizorg. Ik wil dat dit actief wordt

ondergebracht in het beleid van de minister.

 

Minister Opstelten: Wat ik net heb gezegd, geldt natuurlijk ook voor de vrouwen in de

vrouwenopvang. Uitgezonderd zijn behandelingen die plaatsvinden in het kader van de

bemoeizorg, en/of BOPZ-maatregelen, alsmede ambulant-forensische zorg vanuit een

strafrechtelijk kader. Ik heb al aangegeven dat we daar aan het eind van het jaar op terug

zullen komen.

Hoe kan het dat in de vrouwenopvang slechts één euro per kind beschikbaar is? Wanneer een

vrouw met haar kind(eren) in de vrouwenopvang terechtkomt, is het niet altijd gezegd dat de

kinderen zelf ook een probleem hebben. Daarnaast is in het kader van het verbeterplan

vrouwenopvang een project gaande om de hulp aan kinderen in de opvang te verbeteren.

Daarvoor is een methodiek ontwikkeld die in de vrouwenopvanginstellingen wordt

geïmplementeerd. De vrouwenopvangvoorzieningen worden gefinancierd door de 35

centrumgemeenten. Er is geen algemeen beeld beschikbaar welk deel van het budget bestemd

is voor de hulp en de opvang aan en van kinderen. Daarnaast kan het zijn dat de kinderen wel

problemen hebben waarvoor een indicatie van jeugdzorg nodig is. Ingeval van crisis wordt er

meteen hulp geboden. In veel gevallen gaat dat goed, en soms is sprake van een wachtlijst.

Dan moet worden bekeken hoe in de tussentijd het kind zo goed mogelijk kan worden

geholpen. We zetten in op een integrale aanpak op lokaal en regionaal niveau. Met de

stelselwijziging jeugd in het vooruitzicht wordt de gemeente op termijn

eerstverantwoordelijke voor de gehele jeugdketen. Dat zeg ik allemaal namens de

staatssecretaris van VWS.

Als eerstverantwoordelijke voor de veiligheidshuizen vind ik het belangrijk aan te geven dat

alle veiligheidshuizen geweld in huiselijke kring als één van de speerpunten op hun agenda

hebben staan. De kracht van veiligheidshuizen zit in de netwerksamenwerking. Niet nieuwe

instituten, maar moderne netwerkorganisaties, die besluiten nemen en problemen oplossen en

met name op het gebied van huiselijk geweld actief zijn. Alle betrokken organisaties zitten

aan tafel, zodat daar een geïntegreerde aanpak mogelijk is. Ook worden acties opgezet,

gericht op een functionele koppeling met de Centra voor jeugd en gezin en de zorg- en

adviesteams. Een aandachtspunt is hier bureaucratisering; dat moeten we hier absoluut

voorkomen. Geen deftige gebouwen met deftige organisaties, maar moderne

netwerkorganisaties, waar de werkers in het veld de nodige beslissingen nemen. Dat ligt altijd

op de loer naarmate meer organisaties en thema’s aan de veiligheidshuizen worden

verbonden. Voorkomen moet worden dat de veiligheidshuizen aan hun eigen succes ten

onder gaan door gebrek aan focus. Focus is dus heel belangrijk. Ik ben zeer geporteerd van de

veiligheidshuizen, en ik zal scherp in de gaten houden dat de veiligheidshuizen doelen,

functies en werkwijze scherp houden. Ze moeten zich in de eerste plaats focussen op

complexe zaken die niet van nature tot een oplossing leiden in dit geval.

Mevrouw Hennis vraagt hoe de landelijke uitrol van de B-SAFER zal worden gefinancierd.

Dat voorspelt de kans op herhaling van geweld in huiselijke kring. Om inzicht te krijgen in de

implicaties van het inzetten van de B-SAFER in het reguliere werkproces zijn door de

reclassering eind 2011 in twee regio’s pilots uitgevoerd. Die pilots zijn door ons

gesubsidieerd. De reclassering zal binnenkort rapporteren over de uitkomsten, en op basis

daarvan zal in overleg met de reclassering worden besloten over landelijke invoering van de

B-SAFER.

De heer Van Raak stelde vragen over het Eindhovense experiment. Gaan we dit experiment

voortzetten en landelijk invoeren? Ik heb de Kamer daarover in mijn brief van 23 juni laten

weten dat het aan de gemeenten is om te beslissen over inzet van de reclassering, of van de

organisaties bij vrijwillig hulpaanbod. Die afspraak hebben wij al sinds jaar en dag met de

gemeenten.

 

De heer Van Raak (SP): Wij spreken hier landelijk over dit probleem. De reclassering geeft

ook landelijk prioriteitsstellingen, targets die ze moeten halen. Een heel belangrijk probleem

is dat we een groot deel van de daders niet zomaar kunnen veroordelen. Gelukkig is een deel

van die daders bereid, vrijwillig hulp te aanvaarden. De reclassering in Eindhoven heeft hier

een mogelijkheid gevonden om die mensen binnen te halen. Geen bureaucratie: binnen halen,

helpen! Precies zoals de minister het wil. Die mensen worden geholpen. Dat experiment is

gestopt: het mocht niet meer. Dan kan de minister toch niet zeggen dat dat aan de gemeenten

is? We bespreken hier een landelijk probleem. Ik hoor de minister net zeggen: best practices.

Hier hebben we een best practice: het werkte, de reclassering was er blij mee. Waarom wordt

dit dan niet voortgezet?

 

Minister Opstelten: Kijk, op een gegeven moment heb je een taakverdeling voor het bestuur

van het land. Dit is een taak van de gemeenten. Dit is geen beslissing van de landelijke

overheid, maar van de gemeente. Dat is het punt. Het is goed om bijeenkomsten te hebben en

daarvoor aandacht te vragen, maar ik vind het te ver gaan als een minister telkens bij een

wethouder of een burgemeester aanklopt met de vraag waarom dat wordt stopgezet. Dat zijn

hun keuzes.

 

De heer Van Raak (SP): Dat bedoelde ik eigenlijk niet. Of het in Eindhoven gebeurt of

elders, als het maar gebeurt. Mede door de SP is er een goed initiatief, een praktisch

probleem wordt praktisch opgelost, maar dan krijg je weer een ander college, en dan wordt

het weer in de prullenbak gegooid. Het lijkt wel politiek! Maar daar gaat het me niet om. Ik

ga me hier niet met de politiek in Eindhoven bemoeien. Wat ik zeg is: dit is een best practice,

dit is een praktische oplossing voor een praktisch probleem. Ik vraag de minister niet om de

burgemeester van Eindhoven te bellen en te zeggen dat hij daarmee door moet gaan, nee, ik

vraag de minister om van dit experiment te leren, dit experiment te omarmen, en om te kijken

hoe we dit overal in het land kunnen gaan invoeren, want het werkt en het kost weinig extra.

 

Minister Opstelten: Ik herken uw enthousiasme, en neem dat natuurlijk heel serieus. Maar

hier komt de vraag aan de orde, hoe je een versnippering van de taken voorkomt. Hoe

waarborg ik het behoud van de opgebouwde infrastructuur, capaciteit en laagdrempeligheid

in de aanpak van huiselijk geweld waarin dit soort dingen natuurlijk een rol speelt? Inderdaad

ben ik erg voor meetings, zoals de staatssecretaris van VWS dat doet, waarin uiteindelijk een

regiovisie op tafel komt, en daar de best practices uit te wisselen. Decentralisaties liggen op

het terrein van de staatssecretaris. In haar brief van 14 december schetst zij haar beleid, ook

als het gaat om het versterken van de rol van de gemeenten. Wij moeten die niet verzwakken,

maar versterken in hun positie. Zo werd aangekondigd, de regiovisie Geweld in huiselijke

kring te laten ontwikkelen. Daarmee wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan een

krachtige regie van gemeenten en een samenhangend beleid. De VNG heeft aangegeven dat

ze dit samen met de 35 centrumgemeenten en de vrouwenopvang proactief gaat oppakken,

samen met de Federatie Opvang. Ik vind dat een sterke coalitie. Voor de goede orde: op 21

maart heeft de Kamer een algemeen overleg met de staatssecretaris van VWS over de

genoemde brief. Misschien kan dat daar ook worden ingebracht. Ik ben wel zo sportief dat ik

ook wel benieuwd ben naar dat initiatief in Eindhoven. Ik neem dat serieus; de heer Van

Raak komt niet met onzin. Als ik het niet precies ken, wil ik het precies weten. Dat is geen

toezegging dat we daarmee verder gaan, maar ik zal mijzelf laten informeren. Verder zal ik

de indringendheid van het betoog van de heer Van Raak overbrengen aan de staatssecretaris.

 

De heer Van Raak (SP): Dat was een heel grote omweg, maar we komen er wel. Ik vraag

niet om een nieuwe structuur, ik vraag niet om meer geld, ik vraag zeker niet dat meer

mensen meer met elkaar gaan praten, ik vraag de minister om te kijken naar dit voorbeeld,

waarin het goed ging. Dit is een best practice. Hier heeft de reclassering gezocht naar een

oplossing. Als de minister daar nu eens naar gaat kijken met al die ambtenaren en dit een

goed voorbeeld vindt, dan gaan we het Van Velzen-experiment omzetten in een Opsteltenexperiment.

Dat krijgt de minister zo van ons cadeau. Dan gaan we dat landelijk uitvoeren.

 

Minister Opstelten: Wat staat ertegenover? Serieus: Eindhoven gaan we bekijken. Het

maximale wat ik kan doen, is het op de website plaatsen, als de staatssecretaris en ik vinden

dat dat experiment een voorbeeld is. Maar ik vind het moeilijk om tegen Eindhoven te

zeggen: jullie moeten hiermee doorgaan. Zo werkt dat niet onze verhoudingen.

De heer Van Raak vroeg ook, welke garanties kunnen worden gegeven dat er voldoende

capaciteit bij de steunpunten huiselijk geweld is om toename aan meldingen en

adviesaanvragen te kunnen beantwoorden. Graag verwijs ik ook daar naar het overleg van 21

maart met de staatssecretaris. Zij kan het beste op deze vraag ingaan.

Mevrouw Arib vroeg of de steunpunten huiselijk geweld ook wettelijk worden verankerd.

Met het wetsvoorstel verplichte meldcode worden de steunpunten wettelijk verankerd, en

worden ze ook meldpunten. Daarmee wordt zij bediend.

Mevrouw Berndsen vroeg hoe we zorgen voor voldoende samenhang in de diverse kaders.

Daar heb ik al het nodige over gezegd. Het bieden van zorg is in zaken van geweld in

huiselijke kring van essentiële waarde. Beleid lukt niet als er geen follow up komt. Om hierin

meer samenhang aan te brengen, heb ik een databank met gedragsinterventies van huiselijk

geweld ontwikkeld. Deze heb ik mei 2011 -- de leden zullen zich dat nog herinneren --

gestart.

De heer Van Raak vroeg of we capaciteitstekorten herkennen, en zo ja, wat we daaraan gaan

doen. Het kabinet heeft het afgelopen jaar extra geïnvesteerd in de vrouwenopvang. Vanaf

2012 komen er extra middelen, zoals de staatssecretaris van VWS heeft aangekondigd. Een

tekort aan capaciteit hangt ook samen met doorstroom, wat soms lastig is met de gemeenten,

maar dat moet samen worden verbeterd. Dat gebeurt langs de door mij aangegeven lijnen,

waaronder de regiovisies.

Er komt een landelijk telefoonnummer voor geweld in huiselijke kring. We gaan dat de

komende tijd uitwerken. We zullen het verzoek om het telefoonnummer gratis te laten zijn,

doorgeven en bekijken.

Mevrouw Wiegman stelde een vraag over tolken. Er lijkt sprake van een misverstand. De

landelijke regeling is beëindigd, maar voor de vrouwenopvang is een uitzondering gemaakt.

Het geld is toegevoegd aan de uitkering aan de centrumgemeenten.

De ZSM-aanpak verschilt per geval. Bij eenvoudige bewijsbare zaken kan de zaak versneld

worden, wat wel vereist dat er heel snel een reclasseringsadvies beschikbaar is. Als in de

ZSM-aanpak reclassering aan boord zit, zoals in Utrecht, dan gaat dat. Als de zaak complexer

is, wordt het moeilijk. De aanpak van geweld in huiselijke kring vindt vooral in de

veiligheidshuizen plaats. Instroom via ZSM is ook nadrukkelijk een optie. Dan kan worden

bekeken of de zaak snel kan worden afgedaan, of doorgaat naar het veiligheidshuis.

Mevrouw Voortman besteedde aandacht aan Reclassering Nederland. Het huisverbod en het

strafrecht gaan inderdaad vaak samen. Mij zijn op dit moment geen signalen bekend dat de

verbinding tussen beide trajecten niet goed is. Ik zie dan ook op zichzelf geen noodzaak tot

extra inzet van Reclassering Nederland. In de goede contacten in de keten op nationaal en

regionaal niveau zullen die punten aan de orde komen. Ik denk dat dat onderwerp bij elkaar

komt in de netwerken in de veiligheidshuizen.

Uit het onderzoek naar aard en omvang weten we dat huiselijk geweld een zeer groot

probleem is. Tegelijkertijd weten we dat slechts een klein deel van de huiselijk-geweldzaken

aan het licht komt: het topje van de ijsberg. Er heerst nog steeds een taboe op het spreken

erover. Het mag niet worden gebagatelliseerd. Mijn inzet is er in eerste instantie op gericht,

meer zaken van huiselijk geweld boven water te krijgen, gewoon met de vuist op tafel. Hoe

meer meldingen bij politie en steunpunt huiselijk geweld, hoe beter we deze problematiek

kunnen bestrijden. Dat lijken mij belangrijke indicatoren. Meer zaken zijn altijd vervelend,

maar het is wel een bewijs dat het beleid functioneert. Naast het bestrijden van huiselijk

geweld is het natuurlijk ook van groot belang, in te zetten op het voorkomen van deze

problematiek. Hier houden we publiekscampagnes. Mijn collega’s van OCW en VWS zetten

onder meer in op het vergroten van de weerbaarheid van de slachtoffers.

 

Mevrouw Arib (PvdA): Met name het punt van de preventie blijkt toch onvoldoende te zijn,

ook met het oog op de toekomst. Kinderen die getuige zijn van geweld lopen het risico om

zelf dader te worden, wat ook psychische lasten met zich brengt. Vanaf het begin verwijst u

naar de publiekscampagne. Dat vind ik eigenlijk niet in verhouding staan tot de ernst

waarmee kinderen en anderen worden geconfronteerd. Preventie vraagt om meer dan alleen

campagnes.

 

Minister Opstelten: Ik heb het over onder andere publiekscampagnes gehad, maar dat is

natuurlijk veel breder. Het is de bedoeling de sense of urgency van de hele problematiek op

tafel te leggen bij de hele samenleving. Ik heb verwezen naar het Actieprogramma

kindermishandeling, waar heel scherp wordt gefocust op de kinderproblematiek. Daar is een

extra overleg over geweest met de beide betrokken staatssecretarissen, die duidelijke

afspraken hebben gemaakt. Verder heb ik gezegd dat we bezig zijn meer samenhang in het

hele veld aan te brengen. In het kader van seksueel misbruik van kinderen heb ik gezegd dat

wij die samenhang willen aanbrengen, waarbij ik mijzelf een bepaalde rol heb toebedicht.

Maar dan wil ik graag dat de Kamer dat ze ervoor zorgt dat we niet de ene keer over

kindermishandeling spreken, en dan over huiselijk geweld, en dan weer een herhaling plegen

van wat eerder is gezegd. We moeten die samenhang aanbrengen. Wat dat betreft groeien we

wel toe naar die samenhang, maar we zijn er nog niet.

 

Mevrouw Arib (PvdA): Met het laatste ben ik het helemaal eens: die versnippering vindt ook

in de Kamer plaats. Maar dat is iets wat we als Kamer aan de orde moeten stellen.

 

Minister Opstelten: Het ligt zowel aan onze kant als aan de uwe.

 

Mevrouw Arib (PvdA): Maar u hebt een beetje pech: ik ben woordvoerder van de ene en van

de andere kant. Ik was bij het debat over het Actieplan kindermishandeling, waar het ook

onvoldoende aan bod is gekomen. In die zin vraag ik toch specifieke aandacht voor de

kinderen die geen hulp krijgen, maar ook in de preventieve sfeer. Niet alle kinderen hebben

met huiselijk geweld te maken, maar het gaat om ruim 100.000 kinderen die getuige zijn van

huiselijk geweld. Dat heeft gewoon impact, en daar moet je gewoon een apart programma

voor hebben. Ik zou daarvoor graag apart aandacht willen hebben. Misschien kunt u daar in

overleg met uw collega’s apart op terugkomen.

 

Minister Opstelten: Dat zal ik zeker doen. Ik zal dat natuurlijk verbinden met het overleg dat

de commissie heeft gehad met de beide staatssecretarissen. Daar zijn natuurlijk ook die

toezeggingen gedaan. Daarvan heb ik kennis genomen. Wat dat betreft zitten we op hetzelfde

spoor. We gaan natuurlijk niet zeggen dat we dat niet onderkennen. Ik kan me niet

voorstellen dat u en ik daarover een verschil van mening hebben. Daar moeten we ons

nadrukkelijk op richten, zij het dat we het wel moeten doen in een bepaalde samenhang en

focus, zodat er ook dingen gebeuren. We moeten elkaar daar niet voortdurend mee

confronteren. Ik vind het een terecht punt wat u aangeeft.

Mevrouw Arib sprak over de ondertekening van het verdrag van de Raad van Europa inzake

preventie en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Ik vind het een

belangrijk verdrag, en zal begin dit jaar starten met de voorbereiding van de ondertekening en

ratificatie van het verdrag. Ik ben daarover laatst aangesproken door de plaatsvervangend

secretaris-generaal van de Raad van Europa, mevrouw De Boer. Dat loopt. Daarbij zal zoals

gebruikelijk de goedkeuringswetgeving gezamenlijk met de benodigde uitvoeringswetgeving

in procedure worden gebracht. Nederland streeft ernaar dat voor de zomer van dit jaar tot

ondertekening van het verdrag kan worden overgegaan. De Kamer kent de procedure.

Mevrouw Wiegman vroeg of ik de gezinsfinanciering ga regelen. De staatssecretaris van

VWS heeft in haar brief van 14 december aangekondigd, een experiment te starten over

integrale indicatiestelling en bekostiging vrouwenopvang. Zij voert daarover op dit moment

overleg met de gemeente Amsterdam. Het experiment start eind dit jaar. Mevrouw Arib en

mevrouw Berndsen vroegen hoeveel gemeente Aware hebben, en of er wachttijden zijn. De

stand van zaken van begin 2011 is -- ik heb de Kamer daarover geïnformeerd -- dat 85% van

de gemeenten Aware hebben geïmplementeerd. Signalen over wachttijden zijn mij recentelijk

niet bekend. Na een jaar mag je inderdaad de vraag stellen waarom het geen 100% is. Ik moet

het antwoord schuldig blijven. We zullen met de proef op de som bekijken hoever het is. In

onze nadere rapportage zullen wij de Kamer daarover informeren. Mevrouw Voortman stelde

een vraag over de toepassing van het stelsel bewaking en beveiliging van het OM, dat uiteen

zou lopen. Dit systeem is opgenomen in de OM-aanwijzing huiselijk geweld. Ik zal het

verzoek om goede voorlichting over het systeem bewaking en beveiliging nadrukkelijk onder

de aandacht van het OM brengen. Dat moet natuurlijk door het OM overal op dezelfde wijze

worden uitgevoerd. Mevrouw Berndsen vroeg naar de cijfers over 2011 van dodelijke

slachtoffers. Die cijfers kan ik haar nu helaas niet geven, aangezien ze nog niet beschikbaar

zijn. Zodra dat wel zo is, zullen ze worden meegenomen in de rapportage.

 

Mevrouw Berndsen (D66): Voorzitter. Of we het nu een nationaal actieplan of een nationaal

actieprogramma noemen, dat maakt me eigenlijk niet veel uit, als er maar wat gebeurt, want

er is nog het nodige te doen als het gaat om de bestrijding van huiselijk geweld. Ik ben blij

met de toezegging van de minister dat hij in ieder geval gaat monitoren. Zorgpunt bij mij is

de versnippering die gaat plaatsvinden, de verantwoordelijkheid die vooral naar gemeenten

wordt geschoven, terwijl die gemeenten in grote bezuinigingsoperaties zitten en ik mij

afvraag of alles wat ze zouden moeten doen, nog wel kan plaatsvinden. Ik heb daarvan een

voorbeeld: het door mij genoemde huisverbod online zou ontzettend veel capaciteit bij de

politie kunnen schelen, maar veel gemeenten gaan niet tot aanschaf over vanwege de kosten.

Als de minister een actieplan maakt, is het belangrijk dat dan ook helder moet zijn welke

maatregelen genomen moeten worden, wat het kost en wie dat eventueel moet gaan betalen.

Het moet niet blijven bij heen en weer schuiven van kosten. Verder zou ik het goed vinden

als in zo’n actieprogramma ontwikkelingen worden opgenomen, waarbij ik denk aan de tijd

die de politie nodig heeft voor de afhandeling van een tijdelijk huisverbod. Dat was acht uur,

en dat is door ontwikkelingen iets minder geworden, maar het is nog altijd heel veel tijd. Ik

zeg erbij dat het een bestuurlijke maatregel is, die eigenlijk iets vraagt van de

politiecapaciteit, in plaats van het bestuur.

Preventie zou een heel belangrijk actiepunt moeten worden, want daar is nog heel veel winst

te behalen. Verder is er nog veel winst te behalen in verbetering van de ketenaanpak, en de

deelname van de steunpunten huiselijk geweld aan sociale teams en dergelijke, als het gaat

om informatie-uitwisseling, zodat je veel eerder al aan de voorkant van problemen

terechtkomt, waardoor escalatie in het gezin wellicht voorkomen kan worden.

De vroeghulp, die uiterst belangrijk is om adequaat te kunnen interveniëren, mag geen

barrières opgeworpen krijgen als het gaat om de kosten in de geestelijke gezondheidszorg.

 

De heer Holtackers (CDA): Voorzitter. Ik wil nog eens aandacht vragen voor preventie. Ik

denk dat de eerste fase heel goed is gemarkeerd door de minister, maar wat is de volgende

fase? Hoe betitelen we die? We weten dat we, ondanks dat we de hulpverleningslijnen goed

aan elkaar kunnen knopen, nog steeds met duizenden mensen zitten die onder de radar blijven

van politie, justitie, bestuur en hulpverlening. Het probleem moet uitgebannen worden. Hoe

gaan we dat doen?

Aware is, denk ik, een goed systeem. Kunnen we zo ook niet werken met enkelbanden, die

signalen afgeven? Dan zit je aan de voorkant, dus bij de preventie.

 

De heer Van Raak (SP): Voorzitter. Ik ben blij dat de minister gaat kijken naar het

experiment van de reclassering in Eindhoven. Kijk daar goed naar. Het was heel eenvoudig,

het kostte helemaal geen geld, en het werkte, dus dat moet de minister aanspreken. Op deze

manier kan worden voorkomen dat daders die niet zijn veroordeeld, het nog een keer doen.

Als de minister dat goed bestudeerd heeft, kan hij misschien ook even laten weten wat hij

ervan vindt, en wat we er samen verder mee kunnen. Dit kost geen geld, andere dingen

kosten wel geld. Over de ggz zegt de minister dat de eigen bijdrage onder een andere minister

valt. Wij moeten altijd naar de uitvoering van beleid kijken, dus kijk daar ook nog eens naar.

Als deze minister concludeert dat de eigen bijdrage in dit geval ongelooflijk veel negatieve

effecten heeft, dan zouden we samen kunnen kijken naar de uitvoering van zo’n maatregelen,

en kunnen concluderen dat het hier niet moet.

Slachtoffers met klein letsel -- dat kan ook groot zijn, zoals een gebroken neus -- hebben geen

recht op rechtsbijstand. Is de minister bereid daar nog eens naar te kijken?

 

Mevrouw Arib (PvdA): Voorzitter. Ik ben blij met het nationale actieplan, waarin

verschillende onderdelen zullen worden ondergebracht, omdat de versnippering groot is

geworden, waardoor de zaak niet meer te overzien is. Ook voor de Kamer is overzicht

belangrijk, zodat je een gedegen debat kunt voeren. Binnen het actieplan wil ik een

prominente plek zien voor de positie van kinderen als slachtoffer. Het staat in het regioplan.

Jeugdzorg is voor alle kinderen met problemen, maar dit is toch wel een groep met veel

psychische schade. Uit onderzoek blijkt dat daders van huiselijk geweld een strafrechtelijk

traject achter de rug hebben; er is dus meer aan de hand. De hele Kamer wil dat er meer

aandacht komt voor preventie. Ik neem aan dat de minister dat gewoon doet.

Zegt de minister: voor bemoeizorg wordt wel hulp geboden? Graag krijg ik die toezegging.

We krijgen informatie van de minister over Aware ook over de wachttijden. Tot nu toe duurt

het minstens een maand voordat zo’n kastje wordt geplaatst. Het was de bedoeling om dat

sneller te doen. De aangiftebereidheid bij huiselijk geweld is de afgelopen jaren niet

verbeterd, wat nog steeds een groot probleem is. Wat is daarvan de reden?

 

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Voorzitter. Ik kan mij aansluiten bij wat eerdere sprekers

hebben gezegd over de eigen bijdrage in de ggz. De minister geeft aan dat de effecten

daarvan zullen worden gemonitord en dat het bij een andere minister ligt, maar de effecten

van deze maatregel komen natuurlijk deels op het bordje van deze minister. Dat geldt ook

voor de maatregel om de vergoeding van tolken niet meer toe te staan. Mevrouw Wiegman

heeft daar al het één en ander over gezegd.

We hebben gevraagd om een gratis telefoonnummer, welke gedachte de minister zal

doorgeven en bekijken. Dat vind ik toch iets te vaag. Ik krijg graag concreet van de minister

te horen wat hij met dit punt doet. Deelt hij mijn mening dat laagdrempeligheid het hoogste

goed is als het gaat om het melden van huiselijk geweld, en zo ja, gaat hij er dan voor zorgen

dat het telefoonnummer gratis wordt?

Ik heb gevraagd naar het project Doorbreek huiselijk geweld, van de Nederlandse

Vrouwenraad. Graag een reactie daarop.

Ik werd er net op gewezen dat huiselijk geweld niet heel gescheiden moet worden bekeken,

zo van: de mannen zijn fout en de vrouwen zijn zielig. Dat is een heel beperkte benadering.

Mannen zijn verantwoordelijk voor hun daden en moeten zorgen dat het ophoudt, vrouwen

zijn ervoor verantwoordelijk dat hun veiligheid wordt vergroot. Die gescheiden aanpak is niet

goed, ook niet als er kinderen zijn. Wij moeten ook heel goed naar onszelf kijken, want wij

behandelen deze onderwerpen heel erg gescheiden van elkaar. Ik zit hier nu toevallig omdat

ik inval voor een fractiegenoot, maar wij hadden gisteren met de zorgmensen een debat over

seksueel geweld, en mensen met een beperking. Wat kunnen Kamer en kabinet eraan doen

om dit geïntegreerd aan te pakken?

 

Minister Opstelten: Voorzitter. Ik begin met de samenhang en een integrale benadering. Dan

kun je een nog beter debat met elkaar voeren. Ik heb altijd de hoop dat we ons bij dit soort

onderwerpen, waarover je op details van mening kunt verschillen, zouden moeten kunnen

vinden. Dat is voor het hele veld, en voor de samenleving, ongelooflijk belangrijk. Daarom

heb ik er geen enkele moeite mee om in zo’n overleg daarover heel ruimhartig met de Kamer

van gedachten te wisselen, want we moeten elkaar scherp houden. Het gaat om het bereiken

van de doelen en om het goed aangeven van de sense of urgency.

De heer Holtackers vroeg wat de tweede fase is, een goed punt. We zijn nog niet zover dat we

al in de volgende fase zitten. Ik zal niet verbaasd zijn als blijkt dat de cijfers omhoog blijven

gaan. Dat zijn sombere berichten, maar het geeft wel aan dat er veel meer gebeurt dan wij

weten. Als je weet dat dat zo is, dan moet je daaraan alle aandacht schenken, want het moet

op tafel komen. We zetten keihard in op de preventie, en dat moet nog beter. Dat heb ik ook

gezegd bij de evaluatie van het huisverbod: er moet veel meer vroegtijdig worden voorkomen

dat het plaatsvindt. We moeten daar verder op inzetten, want dan krijg je grip op de zaak.

Mevrouw Berndsen vroeg of een aantal punten in het actieplan kan worden meegenomen. Het

antwoord is ja, dat zal ik doen. Ik zal wat de politiecapaciteit betreft, toetsen hoe het in de

praktijk loopt. Natuurlijk ben ik het met haar eens dat het in de kern geen corebusiness van de

politie is, maar dat het bij het bestuur hoort te liggen. Daar zal ik ze aan helpen herinneren.

Maar de politie heeft er wel belang bij dat het gebeurt. Gemeenten kunnen zich niet blijven

beroepen op dat ze het financieel moeilijk hebben, dat hebben we allemaal. Het gaat ook om

de focus, en dit behoren prioriteiten te zijn, van welk gemeentebestuur dan ook. In dat

verband zijn er twaalf politieregio’s die meewerken aan het huisverbod online. Ik zal dit in

het periodiek overleg met de VNG onder de aandacht brengen. De heer Holtackers stelde een

vraag over elektronisch toezicht. Ik heb inderdaad aan Reclassering Nederland gevraagd, het

aantal elektronische toezichten te verdubbelen, waar mogelijk bij huiselijk geweld. Indien

pleger en slachtoffer in één huis wonen, heeft elektronisch toezicht echter niet veel zin. De

reclassering zal met voorstellen komen. Ik zal ervoor zorgen dat de heer Van Raak hoort wat

ik vind van het Eindhovense experiment, en wat ik ermee doe. Slachtoffers hebben volgens

de gewone criteria recht op rechtsbijstand. Bij een huisverbod is een slachtoffer geen partij in

de procedure, en krijgt dan ook geen rechtsbijstand. Ik heb trouwens niet gehoord dat dat

problemen geeft. Mevrouw Arib vraagt aandacht voor kinderen. Ik denk dat we daarover

geen verschil van mening hebben. In de aanpak van huiselijk geweld is aandacht voor

kinderen essentieel. Dat zullen we ook, gelet op wat is besproken, in het actieplan

kindermishandeling proberen bij elkaar te brengen. Het punt van de eigen bijdrage blijft een

beetje tussen ons zitten. Mijn collega van VWS leerde mij dat behandeling die plaatsvindt in

het kader van bemoeizorg en/of BOPZ-maatregelen is uitgezonderd van de eigen bijdrage,

alsmede de ambulante forensische zorg vanuit een strafrechtelijk kader. Ik heb aangegeven

hoe dat wordt bekeken door een commissie. Ik heb ook aan mevrouw Berndsen toegezegd dat

we dat zullen monitoren.

 

Mevrouw Arib (PvdA): Ik doe de suggestie om de hulpverlening aan mensen waarover we

het vandaag hebben onder bemoeizorg onder te brengen.

 

Minister Opstelten: Ik zal dat doorgeven en met mijn collega bespreken. Op het juiste

moment wordt u daarover geïnformeerd.

Ik denk dat ik niet helder ben geweest over het gratis telefoonnummer. Ik zeg dat toe.

Gebleken is dat het project van de Vrouwenraad een vliegwielfunctie heeft gehad. Veel

provincies gaan door met bijeenkomsten. Ik ben ervan overtuigd dat het hier niet bij blijft.

Over de afschaffing van de tolken lijkt sprake van een misverstand. Ik herhaal: de landelijke

regeling is beëindigd, maar voor de vrouwenopvang is een uitzondering gemaakt. Dat geld is

toegevoegd aan de uitkeringen aan de centrumgemeenten. Daarmee moet men uit de voeten

kunnen, lijkt mij.

 

De voorzitter: Ik heb een aantal toezeggingen genoteerd:

- De minister zal komen met een nationaal actieprogramma huiselijk geweld, en wel voor het

zomerreces.

- De minister informeert de Kamer in de volgende rapportage over de bestuurlijke afspraken

die tijdens de expertmeeting worden vastgelegd.

- De minister informeert de Kamer in de volgende rapportage over het aantal daders dat niet

in de hulpverlening is gegaan, vanwege de eigen bijdrage.

- De minister informeert de Kamer in de volgende rapportage over de stand van zaken rond

de implementatie van Aware bij de gemeenten.

- De minister zal de Kamer informeren over zijn bevindingen naar aanleiding van het

experiment-Van Velzen in Eindhoven.

 

1 Samenstelling:

Leden: Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), Çörüz (CDA), De Roon (PVV), voorzitter,

Brinkman (PVV), Vermeij (PvdA), ondervoorzitter, Van Raak (SP), Gesthuizen (SP), Dibi

(GroenLinks), Van Toorenburg (CDA), Peters (GroenLinks), Berndsen (D66), Van

Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD), Schouw (D66), Marcouch (PvdA), Van der Steur (VVD),

Recourt (PvdA), Hennis-Plasschaert (VVD), Helder (PVV), Bruins Slot (CDA), Taverne

(VVD), Schouten (ChristenUnie), Hazekamp (PvdD)

Plv. leden: Dijkgraaf (SGP), Bouwmeester (PvdA), Van Bochove (CDA), Dille (PVV),

Elissen (PVV), Smeets (PvdA), Kooiman (SP), Karabulut (SP), Van Tongeren (GroenLinks),

Smilde (CDA), Voortman (GroenLinks), Pechtold (D66), Van der Burg (VVD), Koşer Kaya

(D66), Kuiken (PvdA), De Liefde (VVD), Spekman (PvdA), Azmani (VVD), Bontes (PVV),

Koopmans (CDA), Dijkhoff (VVD), Slob (ChristenUnie), Ouwehand (PvdD)